Naar hoofdinhoud
Een foto van een hand van een oudere man die een formulier invult op een tafel. Aan de overkant zie je de handen van de mensen aan de andere kant van de tafel.

Brondocument: WRM A, C, D & E - theorie-examen 1a - theorie van de rijtaak - leerdoelen

Ingangsdatum: 01-01-2019, versie -

Brondocument: WRM A, C, D & E - theorie-examen 1a - theorie van de rijtaak

Dit brondocument hoort bij het theorie-examen 1a theorie van de rijtaak WRM categorie A, C, D & E.

In dit brondocument zijn leerdoelen inclusief uitleg opgenomen. Het is onderverdeeld in een aantal categorieën (A, C, etc.) met verschillende leerdoelen (1.1, etc.), onderdelen (0.1a) en uitleg ervan.

Je vindt ze in aflopende volgorde in onderstaande titelgroottes.

0 Voorbeeldcategorie A

0.1 Voorbeeldleerdoel

0.1a Voorbeeldonderdeel

  • Voorbeeldleerdoel

    Voorbeeldleerldoeluitleg


Inhoudsopgave


Inleiding
Leerdoelen

1 Categorie A

2 Categorie C
3 Categorie D
4 Categorie E achter B & E achter C/D

Toetsmatrijs

5 Toetsmatrijs


1 Categorie A


1.1 Leerdoelen voertuig exclusief

Bestuurder
1.1.a De rij-instructeur kan beschrijven:

  • welke specifieke risico’s het rijden met een motor met zich meebrengt (kwetsbaarheid, waarneembaarheid).

  • hoe hij ervoor kan zorgen dat hij goed waarneembaar is voor andere weggebruikers (positie, verlichting, kleding).

  • de factoren die bij de voorbereiding van het rijden met een duopassagier van belang zijn:

    • voertuiggedrag.

    • wegligging.

    • remweg.

    • gebruik valhelm door duopassagier.

  • waaraan een goede zithouding van een duopassagier moet voldoen (aansluiten aan/meebewegen met bestuurder, ondersteuning van voeten) en wat het belang is van een goede zithouding van een duopassagier (veiligheid).

  • wat de aandachtspunten die bij de voorbereiding van het rijden in groepsverband van belang zijn.

  • welke positie op de weg gekozen moet worden bij het rijden in groepsverband met het oog op de verkeersveiligheid.

  • wat een (high speed) weave en een (low speed) wobble is.

  • hoe een weave voorkomen kan worden/hoe de bestuurder bij een weave moet handelen (gewicht naar voren en omlaag brengen door plat op de tank te gaan liggen, pas remmen als de motorfiets onder controle is).

  • hoe een wobble voorkomen kan worden/hoe de bestuurder bij een wobble moet handelen (handen voortdurend aan het stuur houden).

  • wat wordt bedoeld met wielspin (doorslippen wielen), tot welke nadelige gevolgen wielspin kan leiden (onbestuurbaarheid motorfiets) en hoe een wielspin kan worden voorkomen (niet te snel accelereren).

Voertuig

1.1.b De rij-instructeur kent het belang van het toepassen en onderhouden van beschermingsmaatregelen als kleding en helm, in relatie tot het verkleinen van de kans op ongevallen en dodelijk en ernstig lichamelijk letsel.

Hij kan beschrijven:

  • wat de effectiviteit is van de valhelm in termen van verkleining van de kans op dodelijk en ernstig lichamelijk letsel en waarom dit zo is (in relatie tot het type valhelm).

  • hoe de valhelm uit oogpunt van een zo goed mogelijke bescherming gedragen dient te worden.

  • de relatie tussen de pasvorm, de behandeling en het onderhoud van de valhelm en de verkleining van de kans op dodelijk en ernstig lichamelijk letsel.

  • de relatie tussen de behandeling van de valhelm en reductie van de kans op dodelijk en ernstig lichamelijk letsel.

  • de relatie tussen de zichtbaarheid van de kleding van de motorbestuurder en de kans op een ongeval.

  • het belang van het dragen van beschermende kleding en de eisen waaraan beschermende kleding moet voldoen, inclusief laarzen/schoenen.

  • het belang van een goede gehoorbescherming en hoe voor een goede gehoorbescherming kan worden gezorgd.

  • het belang van een goede oogbescherming en hoe voor een goede oogbescherming kan worden gezorgd.

1.1.c De rij-instructeur kan een aantal aspecten met betrekking tot de functie van de motorfiets en onderhoud en defectbehandeling bij de motorfiets beschrijven:

  • de meest voorkomende typen motorfietsen en de karakteristieke rijeigenschappen van de verschillende typen motorfietsen:

    • toermotor (bedoeld voor grote afstanden; zware motor met comfortabele zitpositie kan van koffers worden voorzien).

    • sportmotor (sportieve motor met een hoog motorvermogen, voor de stroomlijn is de zithouding sportief naar voren gebogen).

    • chopper/custom (lage zit en relatief hoog stuur; zithouding is ontspannen maar een chopper/ custom vangt vrij veel wind en is niet zo geschikt voor lange ritten).

    • off the road motor (zijn in feite afgeleid van de crossmotor, de motor zit vrij hoog, biedt relatief veel comfort door de lange veren en is daarom ook geschikt voor langere reizen).

    • de verschillende remsystemen zoals die bij moderne motorfietsen voorkomen en hun voor- en nadelen (risicocompensatie, optimaal remmen ongeacht stroefheid wegdek):

      • voorrem.

      • achterrem.

      • integraal remsysteem.

      • ABS in de bocht.

  • de verschillende soorten banden (profiel, draairichting, nieuwe banden).

  • de factoren die van invloed zijn op de besturing van de motorfiets (constructie van de voorvork/wielgeleidingen, balhoofdhoek, naloop).

  • de handelwijze bij defecten aan de stuurinrichting van de motorfiets:

    • speling op lagering van het balhoofd (lagers aandraaien).

    • verbuiging voorvork (opnieuw laten richten of vervangen).

    • welk periodiek onderhoud noodzakelijk is bij ketting- en cardanaandrijving vergeleken met aandrijving door middel van een getande riem:

      • ketting (controle op juiste spanning en op slijtage).

      • cardanaandrijving vraagt nauwelijks onderhoud.

      • getande riem (uitdroging van riem en slijtage van tanden).

1.2 Rijprocedure A

  • De kandidaat rij-instructeur voor de aanvullende categorie A kent de inhoud van de Rijprocedure A en kan deze kennis toepassen.

1.3 Wet- & regelgeving

  • De rij-instructeur kan de verkeerswetgeving beschrijven die een specifieke relevantie heeft voor het rijden op de motor en hij kan deze kennis toepassen. Het gaat om de volgende regelgeving:

    • Reglement Rijbewijzen: art. 2 lid 1 t/m 5, 5.1, 6, 7 lid 1 en 2, 7a, 15.1a, b, c, d, 15.2, 15a, 16a*, 17 lid 1 en 2, 18 lid 1 en 2, 19b, 20, 25a, 53 lid 1 t/m 4, 56 lid 1 en 2, 60a, 61, 65.2, 67, 67a, 67b, 67c en 67i, 69a, 69b, 70 lid 1 en 2, 71, 78, 78a, 79, 82.2, 83 en 84.

2 Categorie C


2.1 Leerdoelen voertuig exclusief

Voertuig

De rij-instructeur kan een aantal aspecten met betrekking tot de functies, onderhoud en defectbehandeling ten aanzien van de vrachtauto beschrijven:

  • welke soorten cabines er bestaan en wat de voor- en nadelen hiervan zijn.

  • de gevaren bij het kantelen van een cabine.

  • de belangrijkste controlelampjes op het dashboard.

  • wat de toerenteller aangeeft.

  • de koppelingstypen en veiligheidcontroles voor het meevoeren van een aanhangwagen.

  • onder welke omstandigheden het differentieelslot ingeschakeld mag worden.

  • de voor- en nadelen van een sleepas.

  • de verschillende typen reservewiel en waar deze op het voertuig worden toegepast.

  • de voor- en nadelen van luchtvering en de voordelen van centrale chassissmering.

  • hoe gecontroleerd dient te worden of het remsysteem van de aanhanger/oplegger in goede staat verkeert.

  • op welke wijze de moeren van een achtgatswiel moeten worden aangedraaid (aandraaien van de wielmoeren moet volgens kruislings patroon gebeuren om scheeftrekken van de velg te voorkomen; vastzetten bij voorkeur met een momentsleutel).

  • met welke frequentie controle van het drukluchtremsysteem minimaal dient plaats te vinden, welke onderdelen bij deze periodieke controle moeten worden nagezien en hoe in geval van een geconstateerd defect gehandeld moet worden.

  • hoe lekkages in een drukluchtremsysteem opgespoord kunnen worden.

  • wat wordt bedoeld met fading en onder welke omstandigheden dit gemakkelijk optreedt.

2.2 Rijprocedure C

De kandidaat rij-instructeur voor de aanvullende categorie C kent de inhoud van de Rijprocedure C en kan deze kennis toepassen.

2.3 Wet- & regelgeving

De rij-instructeur kan de verkeerswetgeving beschrijven die een specifieke relevantie heeft voor het rijden in een vrachtauto en hij kan deze kennis toepassen. Het gaat om de volgende regelgeving:

  • Reglement Rijbewijzen: art. 3, 5.1, 6, 9, 15, 21a, 25a, 33, 34, 34a, 35, 36, 53, 56, 63, 67e, f en i, 70, 72a, 73, 81, 83 en 84.

  • Arbeidstijdenbesluit vervoer, Hoofdstuk 2. Wegvervoer, verordening (EG) nr. 561/2006 en verordening (EU) nr. 165/2014.

  • Vakbekwaamheidseisen uit de Europese richtlijn vakbekwaamheid bestuurders:

  • Voor wie de Richtlijn vakbekwaamheid geldt (alle EU-chauffeurs die beroepsmatig rijden en in de EU werken).

  • Wat het doel van de Richtlijn vakbekwaamheid is (grotere verkeersveiligheid, minder verkeersongevallen, reductie brandstofverbruik, reductie CO2-uitstoot, beter leefmilieu, betere vaardigheden chauffeurs en beter imago).

  • Welke bestuurders volgens de Richtlijn zijn vrijgesteld (volgens overzicht CCV).

  • Uit welke twee onderdelen de Richtlijn bestaat (basiskwalificatie voor aankomende chauffeurs en verplichte nascholing).

  • Hoe het examentraject voor het behalen van de code vakbekwaamheid is opgebouwd (volgens opbouw CCV, code 95 met daarachter datum van verstrijken).

  • Welke chauffeurs de verplichte nascholing moeten volgen en in welke frequentie (reeds actieve chauffeurs en aankomende chauffeurs).

  • Hoe gehandeld moet worden bij een verlopen vakbekwaamheid:

    • Termijn voor geldigheid is: binnen 5 jaar 35 uur bijscholing.

    • Is aan bijscholingsverplichting niet voldaan: vakbekwaamheid is dan verlopen, dus niet meer beroepsmatig rijden.

    • Niet opnieuw basiskwalificatie, maar 35 uur bijscholing.

    • Bijscholing hoeft niet per categorie te worden gedaan.

3 Categorie D


3.1 Leerdoelen voertuig exclusief

Bestuurder

3.1.a De rij-instructeur kan een aantal specifieke gedragskeuzes beschrijven en toepassen die gelden voor het rijden met een autobus.

Hij kan beschrijven:

  • wat met het oog op de verkeersveiligheid en milieu een gewenst gedrag is bij het stoppen bij en wegrijden van haltes.

  • de aandachtspunten die bij het rijden in een autobus van belang zijn met het oog op de veiligheid en comfort van passagiers.

Voertuig

3.1.b De rij-instructeur kan een aantal aspecten met betrekking tot de functie, onderhoud en defectbehandeling ten aanzien van de autobus beschrijven:

  • De belangrijkste controlelampjes op het dashboard.

  • Wat de toerenteller aangeeft.

  • De voor- en nadelen van een sleepas.

  • De verschillende typen reservewiel en waar deze op het voertuig worden toegepast.

  • De voor- en nadelen van luchtvering en de voordelen van centrale chassissmering

  • Op welke manier de moeren van een achtgatswiel moeten worden aangedraaid (aandraaien van de wielmoeren moet volgens kruislings patroon gebeuren om scheeftrekken van de velg te voorkomen; vastzetten bij voorkeur met een momentsleutel).

  • Met welke frequentie controle van het drukluchtremsysteem minimaal moet plaatsvinden.

  • Welke onderdelen bij deze periodieke controle nagezien moeten worden en hoe in geval van een geconstateerd defect gehandeld moet worden.

  • Hoe lekkages in een drukluchtremsysteem opgespoord kunnen worden.

3.2 Rijprocedure D

De kandidaat rij-instructeur voor de aanvullende categorie D kent de inhoud van de Rijprocedure D en kan deze kennis toepassen.

3.3 Wet- & regelgeving

De rij-instructeur kan de verkeerswetgeving beschrijven die een specifieke relevantie heeft voor het rijden in een autobus en hij kan deze kennis toepassen. Het gaat om de volgende wet- en regelgeving:

  • Wegenverkeerswet: art. 110.

  • Reglement Rijbewijzen: art. 3, 5.1, 9, 15, 21b, 25a, 33, 34, 35, 36, 53, 56, 64, 67g, h en i, 70, 73a, 74, 81, 83 en 84.

  • Arbeidstijdenbesluit vervoer, Hoofdstuk 2. Wegvervoer, verordening (EG) nr. 561/2006 en verordening (EU) nr. 165/2014 (inclusief het verschil tussen openbaar en besloten vervoer).

  • Vakbekwaamheidseisen uit de Europese richtlijn vakbekwaamheid bestuurders:

    • Voor wie de Richtlijn vakbekwaamheid geldt (alle EU-chauffeurs die beroepsmatig rijden en in de EU werken).

    • Wat het doel van de Richtlijn vakbekwaamheid is (grotere verkeersveiligheid, minder verkeersongevallen, reductie brandstofverbruik, reductie CO2-uitstoot, beter leefmilieu, betere vaardigheden chauffeurs en beter imago).

    • Welke bestuurders volgens de Richtlijn zijn vrijgesteld (volgens overzicht CCV).

    • Uit welke twee onderdelen de Richtlijn bestaat (basiskwalificatie voor aankomende chauffeurs en verplichte nascholing).

    • Hoe het examentraject voor het behalen van de code vakbekwaamheid is opgebouwd (volgens opbouw CCV, code 95 met daarachter datum van verstrijken).

    • Welke chauffeurs de verplichte nascholing moeten volgen en in welke frequentie (reeds actieve chauffeurs en aankomende chauffeurs).

    • Hoe gehandeld moet worden bij een verlopen vakbekwaamheid:

      • Termijn voor geldigheid is: binnen 5 jaar 35 uur bijscholing.

      • Is aan bijscholingsverplichting niet voldaan: vakbekwaamheid is dan verlopen, dus niet meer beroepsmatig rijden.

      • Niet opnieuw basiskwalificatie, maar 35 uur bijscholing.

      • Bijscholing hoeft niet per categorie te worden gedaan..

4 Categorie E achter B & E achter C/D


4.1 Leerdoelen voertuig exclusief

Bestuurder

De rij-instructeur kan de specifieke technische handelwijzen beschrijven en toepassen die gelden voor het rijden met een aanhanger. Hij kan beschrijven waar en wanneer stopblokken dienen te worden gelegd bij het aan- en afkoppelen van een aanhangwagen.

Voertuig

De rij-instructeur kan de onderstaande aspecten met betrekking tot de functie, het onderhoud en de defectbehandeling ten aanzien van de aanhanger beschrijven:

  • De belangrijkste controlelampjes op het dashboard.

  • De koppelingstypen en veiligheidcontroles voor het meevoeren van een aanhangwagen.

  • De voor- en nadelen van een sleepas.

  • Op welke wijze de moeren van een achtgatswiel moeten worden aangedraaid (aandraaien van de wielmoeren moet volgens kruislings patroon gebeuren om scheeftrekken van de velg te voorkomen; vastzetten bij voorkeur met een momentsleutel)

  • De voor- en nadelen van luchtvering en de voordelen van centrale chassissmering

  • De oplooprem.

  • De losbreekreminrichting.

  • De hulpkoppeling.

  • Verschillen in assen (middenas, tandemas, schamel-as).

  • Hoe gecontroleerd moet worden of het remsysteem aan de aanhanger/oplegger in goede staat verkeert.

4.2 Rijprocedure E bij B

De kandidaat rij-instructeur voor de aanvullende categorie E achter B en E achter C/D kent de inhoud van de Rijprocedure E bij B en kan deze kennis toepassen.

4.3 Wet- & regelgeving

De rij-instructeur kan de verkeerswetgeving beschrijven die een specifieke relevantie heeft voor het rijden met een aanhangercombinatie en hij kan deze kennis toepassen. Het gaat om de volgende regelgeving:

  • Reglement Rijbewijzen: art. 3, 5.1, 9, 15, 21, 22, 23, 25a, 33, 34, 35, 36, 53, 67, 68, 70, 74, 81, 83 & 84.

5 Toetsmatrijzen

De onderstaande tabellen zijn de twee toetsmatrijzen voor het examenthema theorie van de rijtaak. Daarbij is uitgegaan van een toets die 30 minuten duurt en 25 opgaven omvat.

OnderdeelAantal vragen

###Certificaat A, C & D

Bestuurder en voertuig categorie A, C of D

10

Rijprocedure categorie A, C of D

10

Wet- en regelgeving categorie A, C of D

5

Totaal

25

###Certificaat E achter B en E achter C/D

Bestuurder en voertuig

10

Rijprocedure categorie E achter B

10

Wet- en regelgeving categorie E achter B of E achter C/D

5

Totaal

25