Naar hoofdinhoud
Een foto van een hand van een oudere man die een formulier invult op een tafel. Aan de overkant zie je de handen van de mensen aan de andere kant van de tafel.

Brondocument: Overzicht kennisthema's WRM

Ingangsdatum: 01-05-2008, versie -

Brondocument: Overzicht kennisthema's WRM

Dit brondocument beschrijft de kennisthema’s en bijbehorende begrippen waarnaar wordt beschreven in de beschrijvingen van de kennisdomeinen van de diverse examenthema’s.

0 Voorbeeldthema

1.1 Voorbeeldcategorie

  • Voorbeeldbegrip


1 Leeractiviteiten

1.1 Cognitieve leeractiviteiten

  • Aandacht richten.

  • Selecteren (hoofd- en bijzaken).

  • Analyseren.

  • Memoriseren.

  • Concretiseren.

  • Structuur aanbrengen.

  • Verbanden leggen.

  • Toepassen.

  • Kritisch verwerken.

  • Begrijpen.

  • Synthetiseren.

 

1.2 Beleving (affectieve leeractiviteiten)

  • Persoonlijke leerdoelen stellen.

  • Concentreren.

  • Motiveren.

  • Inspannen.

  • Verwachten.

  • Emotioneel welbevinden.

    • Positieve emoties/gevoelens: plezier, vreugde, voldoening, trots, gerust gesteld zijn, uitgedaagd voelen, betrokkenheid.

    • Negatieve emoties/gevoelens: boosheid, gespannenheid, frustratie, onvrede, verveling, afhaken, verdriet, irritatie, onzekerheid, onverschilligheid, gespannenheid, (faal)angst, onbegrepen voelen.

    • soms positief soms negatief: opgewondenheid

  • Succeservaringen opdoen

  • Stress ervaren en copinggedrag tonen

  • Waarderen.

  • Zichzelf beoordelen.

  • Toewijzen van succes en falen aan oorzaken.

  • Zelfvertrouwen opbouwen.

 

1.3 Regulerende leeractiviteiten

  • Doelen stellen.

  • Oriënteren.

  • Plannen.

  • Proces bewaken.

  • Diagnosticeren.

  • Bijstellen.

  • Evalueren.

  • Toetsen.

  • Reflecteren.

  • Herstellen.

1.4 Stadia van psychomotorisch leren

  • Cognitief stadium.

  • Associatief beheersingsniveau (verfijning van de handelingen).

  • Geautomatiseerd beheersingsniveau (automatisering van handelingen).

 

1.5 Vorderingen maken

  • Zone van naaste ontwikkeling (eerstvolgende leerstap).

  • Leerstap maken.

  • Transfer van kennis en vaardigheden.

2 Rijgedrag leerling

2.1 Foutgedragingen

  • Fouten in de kijkfase

  • Fouten in de uitvoeringsfase

     

2.2 Aanpak taakprocessen rijtaak

  • Waarnemen.

  • Voorspellen.

  • Evalueren.

  • Beslissen tijdens de rijtaak.

 

2.3 Verloop informatieverwerkingsproces in de auto

  • Aandachtscapaciteit.

  • Mentale overladenheid bij leerlingen. 

2.4 Rijvaardigheidsniveau volgens taken en criteria van de rijprocedure

 

2.4.1 Rijtaken

  • Voorbereiden:

    • Plannen van de rit.

    • Prepareren voertuig en bestuurder.

  • Stromen:

    • Wegrijden.

    • Koers houden.

    • Stoppen.

  • Kruisen:

    • Oversteken.

    • Rechts.

    • Links.

  • Zijdelings verplaatsen:

    • Rijstrook wissel.

    • Inhalen.

    • Invoegen.

    • Uitrijden.

  • Bijzondere handelingen:

    • Keren.

    • Achteruit.

    • Parkeren.

 

2.4.2 Criteria en indicatoren

  • Veiligheid:

    • Scannen.

    • Veilige snelheid.

    • Veilige ruimte.

  • Sociaal:

    • Ruimte gunnen.

    • Communiceren.

  • Doorstroming:

    • Vlot en besluitvaardig.

    • Wegbenutting.

  • Milieu:

    • Gelijkmatige snelheid.

    • Efficiënt schakelen.

    • Voertuig en accessoires.

  • Controle:

    • Soepele voertuigbeheersing.

    • Apparatuur soepel bedienen.

3 Leerlingkenmerken

3.1 Affectieve kenmerken

  • Leeftijdsgebonden emotionele kenmerken:

    • Thrill seeking.

    • Gevoeligheid voor druk van leeftijdsgenoten.

  • Examenangst en faalangst.

  • Intrinsieke motivatie.

  • Extrinsieke motivatie.

  • Regel conform gedrag.

  • Sociale betrokkenheid.

  • Toeschrijvingstijl (intern of extern).

  • Verantwoordelijkheid voor eigen leren en rijgedrag.

  • Volharding, doorzettingsvermogen, impulscontrole.

  • Zelfbeeld als chauffeur.

  • Zelfvertrouwen.

  • Zelfstandigheid.

3.2 Cognitieve kenmerken

  • Leertempo.

  • Cognitieve complexiteit.

  • Beheersing Nederlandse taal.

  • Ervaring in andere verkeersrollen (bromfiiets, andere voertuigen met rijbewijsplicht).

3.3 Leerstijl

  • Visueel (kijken, ziend) ingesteld.

  • Auditief (horend) ingesteld.

  • Kinesthetisch (voelend, doende) ingesteld.

  • Verbaal (talig) ingesteld.

  • Regulatiestijl (Stuurloze leerstjjl, zelfregulatiestijl).

3.4 Persoonlijkheidskenmerken (big 5)

  • Emotionele stabiliteit.

  • Extraversie.

  • Openstaan.

  • Vriendelijkheid.

  • Zorgvuldigheid.

3.5 Leerbeperkingen

  • Dyslexie.

  • Problemen met korte- of langetermijn geheugen.

  • Epilepsie.

  • ADHD.

  • Concentratiestoornissen.

 

3.6 Objectieve persoonskenmerken

  • Leeftijd

  • Geslacht

3.7 Lichamelijke beperkingen

  • Lichamelijke beperkingen

4 Ontwerp van instructie

4.1 Ontwerpactiviteiten

  • Doelen vastleggen: cursusdoelen, lesdoelen, leerdoelen, concrete doelstellingen.

  • Inhoud toegankelijk maken, didactiseren.

  • Handelings- of taakanalyse verrichten.

  • Leerlijnen uitzetten/volgen.

  • Verdeling van leerstof over lessen.

  • Taken kiezen of maken.

  • Lesroutes kiezen.

  • Materialen/leermiddelen kiezen.

  • Media kiezen.

  • Keuze didactische werkvormen.

  • Organisatie instructie/groeperingsvormen.

  • Time management.

  • Organisatie leermiddelen.

  • Organisatie regels en procedures.

  • Inrichting/organisatie lesvoertuig/leslokaal.

  • Keuze beoordelings/toetsingsvorm.

  • Ondersteuningsvormen algemeen kiezen/ontwerpen.

  • Begeleidingsintensiteit bepalen.

  • Afstemming doel-werkvorm.

  • Afstemming leertaak op leerdoel.

  • Afstemming doelen/activiteiten op studenten.

  • Afstemming doelen/activiteiten op actuele situatie.

  • Afstemming op voorgaande opleidingsonderdelen.

4.2 Cursus- & lesopbouw

  • Eenvoudig-complex.

  • Cursorisch-disciplinair.

  • Thematisch.

  • Mengvormen.

4.3 Ontwerp leertaken

  • Deeltaken

  • Globale taken

 

4.4 Keuzevrijheid leerlingen

  • Opgedragen taak.

  • Gebonden keuze uit taken.

  • Vrije keuze/eigen initiatief.

  • Mengvormen.

4.5 Basisvormen van leren

  • Intentioneel leren (vooraf is een expliciet leerdoel gesteld).

  • Incidenteel leren.

  • Integrale instructie.

  • Element instructie.

  • Observerend leren.

4.6 Fases van instructie

  • Introductie (terugblik, vooruitblik, doelstellingen).

  • Uitleg, aanbieden oefensituaties, feedback, evaluatie.

4.7 Aard van de leerdoelen (Romiszowski aangepast)

  • Kennis (feiten, begrippen, principes, en procedures)

  • Vaardigheden:

    • Cognitieve (beslis)vaardigheden (waarnemen, voorspellen, evalueren, beslissen).

    • Psychomotorische vaardigheden (alle handelingen in de auto).

    • Regulatievaardigheden (o.a. kunnen reflecteren op, plannen, monitoren, evalueren en bijstellen van de eigen rijvaardigheid).

    • Sociaal-communicatieve vaardigheden (o.a. met andere bestuurders communiceren, inleven in anderen)

  • Attitude/motivatie: bewust van rijmotieven, correcte toewijzingsstijl.

4.8 Leerplanniveaus

  • Leergang/cursus.

  • Lesplan.

  • Uitwerking lesactiviteiten.

5 Onderwijs- & instructiestrategieën

5.1 Lesmethoden

  • Instructie in gehelen, Integrale instructie.

  • Instructie in onderdelen.

 

5.2 Didactische werkvormen

  • Overdrachtsvorm (doceren, demonstreren).

  • Gespreksvorm:

    • Leergesprek.

    • Discussie & uitwisseling.

    • Gevalsstudies of casussen.

  • Spelvormen: rollenspel of simulatie.

  • Opdrachtvormen: groepswerk, individuele opdracht 

5.3 Fasen van instructie

  • 1.   Introductie: lesdoelen, leerdoelen, lesplan, kern van de les/ motivering van de lesonderdelen

  • 2.   Uitleg: Aansluiting voorgaande lesonderdeel (Inhoud: deelhandelingen, omgaan met foutgedragingen)

  • 3.   Aanbieden oefensituaties

  • 4.   Feedback: lesafronding (samenvatten van de verrichte activiteiten, bespreking leerresultaat, evaluatie leerproces

  •  

5.  4 Lesactiviteiten

  • 1.  Aanschouwelijk maken;

  • 2.  demonstratie;

  • 3.  hardop denken

  • 4.  modelgedrag

  • 5.  informatie geven

  • 6.  vertellen

  • 7.  herhalen

 

5.5 Instructieregimes: mate van sturing

  • 1.  Instructeur gestuurde instructie

  • 2.  Gedeeld gestuurde instructie

  • 3 Leerlinggestuurde instructie

6. Gebruik van media en leermiddelen

6.1 Leermiddelen tijdens de rijopleiding

  • Onderwijsruimtelijk arrangement, tafels en stoelen (Theorie).

  • Schoolbord, whiteboard, flip-over, beamer (Theorie).

  • (Digitale) audio en video (Theorie).

  • Situatieschetsen, foto’s van situaties, miniatuurmodellen (Theorie/praktijk).

  • Mediatheek/bibliotheek (Theorie/praktijk).

  • Cursushandleiding (Theorie).

  • Instructiekaart of leskaart.

  • Leerboeken (Theorie).

  • Hand-outs en opdrachtbladen (Theorie).

  • Schematische overzichten van bijv. stappen.

  • Simulatorruimte (Theorie/praktijk).

  • Digitale leeromgeving:

    • Computer als werktool en procesbeheersing.

    • Computer als presentatiemedium.

    • Computer als tutor via COO-programma’s.

    • Computer als informatiebron via Internet.

    • Computer als online leerplatform.

    • Rijsimulator (Theorie/praktijk).

  • Auto. (Praktijk)

  • Videocamera. (Praktijk)

  • Modellen van voertuig, verkeerssituatie.(Theorie/praktijk)

  • Keuzecriteria media:

    • Fit met doelen en didactische werkvormen.

    • Kosten (tijd en geld).

    • Aantal leerlingen.

    • Beschikbaarheid.

    • Technische kwaliteit.

7. Organisatie en management


7.1 Inrichting van de leersituatie

7.1a Inrichting fysieke leeromgeving (theorieonderwijs)

  • Groepsopstellingen: rijen, groepen U-vorm; carré vorm, cirkel, halve cirkel.

  • Leermiddelen en hun beschikbaarheid (zie 6).


7.1b Inrichting lesvoertuig (praktijkonderwijs)

  • Dubbele bediening.

  • Spiegels om méé te kijken.

  • Technische staat.

7.1c Veilige leersituatie

  • Op de weg.

  • In omgang tussen instructeur en leerling.


7.2 Regels, procedures & afspraken

  • Functionele regels en afspraken praktijkles:

    • Halen & brengen van leerlingen.

    • Plannen lestijden.

    • Afzeggen.

    • Betalingen.

    • Afwijkingen van lesprogramma (uitbreiden, verkorten).

  • Functionele regels en afspraken theorieles:

    • Deelname aan activiteiten.

    • Inleveren van opdrachten.

    • Handhaven van afspraken & regels.

7.3 Management van tijd

  • Activiteitenplanning communiceren.

  • Optimaliseren effectieve leertijd.

  • Procedures verhelderen.

  • Opvangen van les onderbrekingen.

 

7.4 management van activiteiten

  • Indeling van de werkdag.

  • Planning lesactiviteiten.

  • Omgaan met afwijkingen van planning.

  • Eigen werkzaamheden.

7.5 Groeperingsvormen

  • Plenair/klassikaal.

  • Subgroep.

  • Individueel.

7.6 Examenprocedures

  • Inhoud & exameneisen voor het theorie-en CBR- praktijkexamen.

8 Coachen & begeleiden van leerlingen


8.1 Signaleren van voortgang

  • Beheersingsniveaus van de rijtaak vaststellen (luisterend, lezend, kijkend).

  • Aanpak op onderdelen van de rijtaak signaleren (luisterend, lezend, kijkend).

  • Diagnose maken van de beheersing van de rijtaak.

  • Diagnose maken van de aanpak van de rijtaak.

8.2 Ondersteuning bieden

  • Hints geven.

  • Leerhulp of steigers bieden (dubbele bediening).

  • Corrigerende aanwijzingen.

  • Positieve feedback/commentaar.

  • Negatieve feedback/commentaar.

  • Verklarend commentaar of procesfeedback.

  • Productfeedback.

  • Timing van commentaar.

  • Bevordering niveauverhoging bij leerlingen.

  • Bevordering van zelfstandigheid.

 

8.3 Steun op maat bieden (leren op aangepast niveau)

  • Leersteiger bieden (ondersteuning bieden).

  • Extra leerstap inbouwen.

  • Leer- of rijtaak vereenvoudigen.

  • Leer- of rijtaak complexer maken.

  • Bij fases passende begeleiding bij praktijkles:

    • Doe mee met mij (DMMM): de leerling doet na wat de instructeur heeft gedemonstreerd, instructeur geeft hulp in vorm van voorbeeldgedrag.

    • Doe op aanwijzing (DOA):instructeur geeft aanwijzingen om het gewenste gedrag te bewerkstelligen.

    • Doe op minder aanwijzing (DOMA): in principe gelijk aan stap DOA, de instructeur geeft echter minder aanwijzingen.

    • Doe zonder aanwijzing (DZA): de instructeur laat de leerling de taak geheel zelfstandig uitvoeren.

    • Terugtrekkende begeleiding.

9. Toetsing en evaluatie


9.1 Functies van toetsen

  • Resultaatbepaling (summatief).

  • Selectie voor plaatsing in opleidingstype (formatief).

  • Bijsturen van het onderwijsleerproces: signaleren, diagnose (formatief).

  • Examenvoorbereiding (formatief).

9.2 Toetsvormen

  • Schriftelijke toetsen

  • Mondelinge toetsen

  • Praktijktoetsen: score handleiding

  • Computer-based of beeldschermtoetsen

  • Simulatortoetsen

  • Rijportfolio

 

9.3 Toetsmomenten

  • Voor het begin van het lesprogramma (in test).

  • Bij het begin van een nieuw lesonderdeel (aanvangstoets).

  • Gedurende de opleiding (vorderingen toets, tussentijdse toets).

  • Aan het einde van de opleiding (rijproef, rijexamen).

9.4 Betrouwbaarheid

  • Objectiviteit.

  • Vergelijkbaarheid.

  • Transparantie.

  • Nauwkeurigheid.

  • Beoordelaarsbetrouwbaarheid.

  • Toetsbetrouwbaarheid.

 

9.5 Validiteit

  • Natuurgetrouwheid.

  • Dekking van het taakdomein.

  • Fairheid.

  • Voorspelling van het examenresultaat.

 

9.6 Beoordelen van praktisch handelen

  • WAKKER-methode.

  • Scoreformulier.

  • Scorevoorschriften.

  • Logboek van alledaagse observaties.

  • Beoordelaarsfouten.

 

9.7 Toetsafname

  • Motivatie van de leerlingen.

  • Toetsangst of examenangst.

  • Passende afnameomstandigheden.

  • Heldere toetsinstructie.

 

9.8 Terugrapportage prestaties

  • Scoreoverzichten

  • Toelichting op de scores

  • Diagnose van sterke en zwakke punten in prestatie.

 

9.9 Vormen van evaluatie

  • Procesevaluatie: er wordt gekeken naar de dingen die er in het leerproces goed en fout gingen (het didactisch handelen staat centraal). De instructeur kan zijn instructiewijze eventueel aanpassen.

  • Productevaluatie: er wordt gekeken naar wat het leerproces heeft opgeleverd (zijn de doelstellingen van de les c.q. de leerdoelen gerealiseerd).

  • Formatieve evaluatie.

  • Summatieve evaluatie.

 

9.10 Aanpassen van de opleiding, cursus & les

  • Onderweg de les aanpassen.

  • Tussentijdse aanpassingen in het lesprogramma.

  • Aan het einde de les aanpassen.

10. Opleidingsfase & instructie-inhoud

10.1 Hoofdtaken naar opleidingsfase

  • Voertuigbediening en voertuigbeheersing.

  • Beheersing van eenvoudige verkeersmanoeuvres en verkeerssituaties.

  • Beheersing van complexe voertuigbediening.

  • Beheersing van complexe verkeersmanoeuvres en verkeerssituaties.

  • Veilige en verantwoorde verkeersdeelname.

10.2 Deeltaken naar opleidingsfase

  • 1.S1 Controle buiten de auto.

  • 1.S2. Controle in de auto.

  • 1.S3 Instappen.

  • 1.S4 Uitstappen.

  • 1.S5 Zithouding.

  • 1.S6 Stuurhouding.

  • 1.S7 Afstellen spiegels.

  • 1.S8 Starten en afzetten.

  • 1.S9 Gas geven.

  • 1.S10 Scan.

  • 1.S11 Sturen.

  • 1.S12 Positie.

  • 1.S13 Remmen.

  • 1.S14 Ontkoppelen.

  • 1.S15 Stoppen.

  • 1.S16 Koppelen.

  • 1.S17 Schakelen.

  • 1.S18 Technische wijze wegrijden.

  • 2.S19 Wegrijden en stoppen.

  • 2.S20 Volgafstand.

  • 2.S21 Ruimtekussen.

  • 2.S22 Tegemoetkomen.

  • 2.S23 Ingehaald worden.

  • 2.S24 Kruispunten.

  • 2.S25 Afslaan.

  • 2.S26 Hellingproef.

  • 2.S27a Achteruitrijden in een rechte lijn.

  • 2.S27b Achteruitrijden door een bocht.

  • 2.S28 Parkeren.

  • 2.S29a Keren halve draai.

  • 2.S29b Keren steken.

  • 3.S30 Rijstrook wisselen, zijdelings verplaatsen.

  • 3.S31 Voorbijgaan.

  • 3.S32 Inhalen.

  • 3.S33 Invoegen.

  • 3.S34 Uitrijden.

  • 3.S35 Rotonde.

  • 3.S36 Erven.

  • 3.S37 Spoorwegovergang.
    3.S38 Voetgangersoversteekplaats.

  • 3.S39 Tram- en bushalte.

  • 4.S40 Moeilijke omstandigheden.

  • 4.S41 Ritvoorbereiding.

  • 4.S42 Specifieke omstandigheden.

  • 4.S43 Milieu verantwoord rijden.

  • 4.S44 Defensief rijden.

  • 4.S45 Besluitvaardig rijden.

  • 4.S46 Mentaliteit & verantwoordelijkheid.

 

10.3 Handelingsscripts, handelingswijzers & hun taakelementen

Voorbeelden van handelingsscripts

Voertuigbediening en voertuigbeheersing

Uitstappen: kijken (vooruit> binnenspiegel> linkerbuitenspiegel> over schouder. Op andere weggebruikers en passagiers letten), portier openen, (met rechterhand openen > met linkerhand openen > als iemand aankomt deur gesloten houden) uitstappen (vlot uitstappen en onmiddellijk dichtdoen), portier goed afsluiten, weglopen (tegen het verkeer in).

Complexe voertuigbediening en beheersing van complexe verkeersmanoeuvres en verkeerssituaties

Beheersing van eenvoudige verkeersmanoeuvres en verkeerssituaties. Kruispunten: scan (scan en bepaal het type kruispunt > let op herkenningspunten kruispunt), soort kruispunt (bepaal de voorrangssituatie d.m.v. tekens op borden en wegdek), ruimtekussen (naderen met veilige snelheid > rem met normale remvertraging > zorg voor genoeg ruimte > kies een positie die je bedoelingen duidelijk maakt), kijken (kijk voor > kijk links > kijk voor > kijk rechts > Let op obstakels en fietspaden naast de rijbaan), Voorrang (hinder niemand > bepaal of je tijdig voorlangs kunt of moet stoppen > let goed op kruisende bestuurders), kijken (controleer je inschatting van de situatie en let op alle voertuigen), scan (scan zodra je het kruispunt oprijdt > Let op wat er achter je en naast je gebeurt)

Complexe voertuigbediening, en beheersing van complexe verkeersmanoeuvres en verkeerssituaties

Invoegen: ruimtekussen (vergroot de volgafstand > bevordert overzicht), kijken (observeer verkeer op de doorgaande rijbaan zo vroeg mogelijk), scan (scan goed, zoek een vrije ruimte tussen 2 voertuigen), voor laten gaan (laat iedereen voorgaan > hinder niemand > let op bestuurders de jouw plekje inpikken > bij een weefvak bestuurders die uitvoegen van doorgaande rijbaan voor laten gaan > stop aan het begin van de invoegstrook als er geen mogelijkheid is om op snelheid te komen), richtingaanwijzer (laat richtingaanwijzer enkele keren knipperen voordat je gaat in- of uitvoegen), sturen, (verplaats je in een vloeiende lijn), ruimtekussen (pas je ruimtekussen aan en let op je positie, of je gezien wordt door andere voertuigen en of je zelf wordt ingehaald).

Voorbeelden van handelingswijzers


Veilige en verantwoorde verkeersdeelname

Moeilijke omstandigheden: Rijden bij nacht > houd rekening met slechte verlichting van andere voertuigen. Kapotte lamp of helemaal geen verlichting > Als er geen voetpad of fiets-/bromfietspad is, lopen voetgangers (onverlicht) op de rijbaan. Brede lading is vaak slechts gemarkeerd. Vooral bij landbouwvoertuigen. Houd hier rekening mee met het inhalen. Geparkeerde voertuigen of voertuigen die bij het afslaan nog gedeeltelijk op de weg staan zijn vaak slecht zichtbaar > houd rekening met onverlichte obstakels of afgevallen lading > probeer bij duisternis ook zaken te onderscheiden buiten de eigen lichtbundel. De taal en de tekens van de weg geven hierbij veel nuttige informatie, zoals (wegverloop, bermpaaltjes, kleuren en plaatsen van bermpaaltjes, groene reflectoren, lantaarnpalen, belijning, grootte en plaats van verkeersborden, stand en positie van bewegwijzeringsborden, verkeerslichten) > maak gebruik van het lichtschijnsel van voor je rijdende voertuigen voor het wegverloop > kijk langs de lichtbundel van tegemoet rijdend verkeer.

11. Rijomstandigheden die de moeilijkheid van de rijtaak bepalen

  • Weg: zie onderwerp verkeersdeelname.

  • Weer: zie onderwerp verkeersdeelname.

  • Verkeer: zie onderwerp verkeersdeelname.

  • Verkeersdeelnemers: zie onderwerp verkeersdeelname.