Naar hoofdinhoud
Een foto van een hand van een oudere man die een formulier invult op een tafel. Aan de overkant zie je de handen van de mensen aan de andere kant van de tafel.

Scorevoorschrift: WRM instructie geven & coachen

Ingangsdatum: 22-04-2021, versie -

Scorevoorschrift: WRM instructie geven & coachen


Inhoudsopgave


Inleiding

1 Instructie geven

2 Coachen
3 Algemeen


Inleiding

Het examen deel 3 proeve van bekwaamheid en de praktijkbegeleiding toetst of de deelnemer (nog) competent is als rij-instructeur, dat wil zeggen: bekwaam handelt in een lessituatie. De deelnemer geeft daartoe een praktijkles die wordt beoordeeld. De beoordelaar legt zijn beoordeling van de praktijkles vast in het beoordelingsprotocol.

De in totaal 34 te beoordelen aspecten in 10 examenrubrieken hebben betrekking op:

  • Instructie geven: competenties op het gebied van instructie geven.

  • Coachen: coachingscompetenties (coachen van het leerproces en beoordelen van rijvorderingen).

  • Algemeen: een aantal algemene kenmerken van het gedrag van de deelnemer, zoals tijdsverdeling.

Instructie geven (beoordelingsaspect 1 t/m 15) bestaat uit 4 examenrubrieken:

  • Introductie/inleiding.

  • Uitleg/kern.

  • Aanbieden oefensituaties/kern.

  • Feedback afsluiting.

Coachen (beoordelingsaspect 16 t/m 30) bestaat uit 5 examenrubrieken:

  • Signaleren bij rijtakenuitvoering

  • Ondersteunen bij leren van rijtaken

  • Afstemmen

  • Leerhouding.

  • Interpersoonlijk handelen.

Algemeen is de laatste examenrubriek. Hieronder vallen de beoordelingsaspecten 31 t/m 34: tijdsverdeling, gebruik van de instructievorderingenkaart/werkboek, gebruik lesplan en het voorkomen van verwijtbare verkeersovertredingen.

Score 

Voor elk van de 34 beoordelingsaspecten kan de deelnemer een van de volgende scores krijgen:

Normering

  • Als hij/zij het beoordelingsaspect onjuist of niet uitvoert of uit laat voeren. Dit is contraproductief gedrag (CP): 0 punten

  • Als hij/zij het uitvoert op het niveau van beginnend productief gedrag (BP1): 1 punt

  • Als hij/zij het uitvoert op het niveau van beginnend productief gedrag (BP2): 2 punten

  • Als hij zij het uitvoert op het niveau van productief gedrag (P): 3 punten

De beoordelaar noteert achter ieder beoordelingsaspect de score 0, 1, 2 of 3 in de desbetreffende kolom. Bij het waarderen van een beoordelingsaspect hanteert de beoordelaar het scorevoorschrift. Als een beoordelingsaspect niet te beoordelen is, vult de beoordelaar n.t.b. in en worden 2 punten toegekend.

Om een voldoende te halen voor een examenrubriek moet de deelnemer het minimaal vereiste aantal (aangegeven) punten voor die rubriek behalen. De minimaal vereiste aantallen punten zijn op het protocol tussen haakjes geplaatst.

Bij Introductie zijn er bijvoorbeeld 3 beoordelingsaspecten. Het maximale aantal te behalen punten is dan 9 (3 x 3 punten voor productief en meest gewenste gedrag). Het minimaal vereiste aantal punten is hier 6.

In de kolom Tot. wordt de totaalscore per rubriek gegeven en vergeleken met het minimaal vereiste aantal punten:

  • Als de score lager is, noteert de beoordelaar een O van onvoldoende in de laatste kolom Eindwaardering.

  • Als de score gelijk of hoger is, noteert de beoordelaar een V van voldoende in de kolom Eindwaardering.

Voor een voldoende resultaat moet de deelnemer minimaal 71 punten in totaal halen. Eén examenrubriek mag onvoldoende zijn, als het minimale aantal punten maar 71 is.

De kern bij instructie geven (beoordelingsaspect 4 t/m 11) moet altijd voldoende zijn. Als de deelnemer hiervoor minder punten haalt dan minimaal vereist is (aspect 4 t/m 7 minder dan 8 en/of aspect 8 t/m 11 minder dan 10), heeft hij dus een onvoldoende resultaat. 

Kennismaking

  • De beoordelaar controleert de persoonsgegevens van de deelnemer aan de hand van zijn (juiste) rijbewijs.

  • De beoordelaar legt de structuur van het examen uit.

  • De beoordelaar controleert de persoonsgegevens van de leerling aan de hand van zijn identiteitsbewijs.

  • De beoordelaar ontvangt een kopie van de originele instructievorderingenkaart van de meegebrachte leerling, die volledig moet zijn ingevuld.

 Examenrit

Gedurende het examen zal de beoordelaar observeren en aantekeningen maken. Na het examen vult de beoordelaar het protocol in aan de hand van de WAKKER‐methodiek:

  • Waarnemen (observeren) tijdens examen.

  • Aantekeningen maken tijdens examen.

  • Kwantificeren.

  • Kwalificeren.

  • Evalueren (waarde bepalen).

  • Resultaat noteren.

Ingrijpen door beoordelaar

De beoordelaar zal alleen (mondeling) ingrijpen bij verkeersonveilige situaties. De consequentie van mondeling ingrijpen is:

  • gezakt, als verkeersveiligheid in zeer hoge mate in gevaar is gebracht.

  • niet gezakt, als de verkeersveiligheid nagenoeg niet in gevaar is gebracht.

Evaluatiegesprek

In het evaluatiegesprek motiveert de beoordelaar zijn scores van het beoordelingsprotocol.

  • De beoordelaar analyseert de prestaties van de deelnemer.

  • De beoordelaar deelt zelf de uitslag aan de deelnemer mee.

  • De beoordelaar motiveert de deelnemer door positieve feedback.

  • De beoordelaar moet zich onthouden van opmerkingen/adviezen over opleidingsaspecten.

Invullen beoordelingsprotocol

De beoordelaar noteert de scores van de deelnemer voor de gegeven les in het beoordelingprotocol. Dit protocol moet zijn voorzien van de naam van de deelnemer, de datum en de begin‐ en eindtijd van het examen, het lesonderwerp, de naam en handtekening van de beoordelaar en de uitslag van het examen. Het originele beoordelingsprotocol wordt door de beoordelaar bewaard en een tweede exemplaar/kopie wordt aan de examendeelnemer verstrekt.

Belangrijk: 

  • De stagedeelnemer (alle categorieën, behalve de hiervan vrijgestelde categorie E) moet een leerling één rijles geven met een totale lestijd van minimaal 50 minuten en maximaal 80 minuten.

  • Eén praktijkbegeleiding bestaat uit één rijles met een leerling (minimaal 50 minuten en maximaal 80 minuten). Per keer duurt een praktijkbegeleiding maximaal 110 minuten, inclusief voorgesprek en uitslag geven.

  • In de les bij de stagebeoordeling en praktijkbeoordeling dient het gekozen lesonderwerp aan te sluiten bij het feitelijke aanvangsniveau van de leerling. Dit zorgt ervoor dat de deelnemer zowel zijn instructie‐ als coachingsvaardigheden kan tonen/waarmaken tijdens het examen. De leerling dient niet zodanig ver te zijn met zijn rijopleiding dat hij al gereed is om het tussentijdse examen of het rijbewijsexamen af te leggen. De geldende tijdsduur geeft de deelnemer voldoende gelegenheid zijn kunnen te tonen zonder dat het tijdsaspect cruciaal wordt. Hierdoor ontstaat er tevens voldoende ruimte om behalve het aan te leren lesonderwerp te behandelen ook voldoende aandacht te kunnen besteden aan de coachingsaspecten. Waar de mannelijke vorm van instructeur/leerling staat kan ook de vrouwelijke vorm gelezen worden. 

Instructie geven

Introductie 1 - Meting vorige les en controle aanvangsniveau: geeft aan wat er in vorige les(sen)/rijtaak is behandeld en een relatie heeft met de geplande les (=vereiste beginsituatie) en meet praktisch de feitelijke beginsituatie:

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur controleert de vorige les in het geheel niet en de instructeur stelt het feitelijke begingedrag van de leerling niet vast of beoordeeld dit onjuist.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur controleert de vorige les theoretisch.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur controleert de vorige les onvolledig of slechts deels praktisch. Hij meet de feitelijke beginsituatie onvolledig in relatie tot de vereiste beginsituatie als voorbereiding op de geplande rijles.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur geeft aan wat tijdens de vorige les(sen)/rijtaak is behandeld en controleert dit praktisch. Hij meet de feitelijke beginsituatie in relatie tot de vereiste beginsituatie als voorbereiding op de geplande rijles. De instructeur geeft gelegenheid tot vragen stellen, over vorige les, deelhandelingen, instructiedeelnemers, beheersingsniveaus.
    De instructeur controleert zelfwerkzaamheid van de leerling.

Introductie 2 - lesplan: geeft aan wat er in de les(onderdelen) aan de orde komt en in welke volgorde:

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur geeft tijdens de inleiding van de les geen informatie over zijn werkwijze en de opbouw van de les.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur geeft tijdens de inleiding van de les alleen het onderwerp aan.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur beschrijft tijdens de inleiding van de les te globaal wat er in de les aan de orde komt en in welke volgorde.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur beschrijft tijdens de inleiding van de les de structuur (zijn aanpak) van wat er in de les aan de orde komt en in welke volgorde.

Introductie 3 - Doelstelling en motivatie van de les: beschrijft de essentie van wat de leerling gaat leren en motiveert de noodzaak van de nieuw te leren rijtaak:

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur formuleert geen lesdoelstelling en geen motivatie.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur formuleert alleen een lesdoelstelling of een motivatie.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur geeft te summier aan wat de leerling aan het einde van de les aan vaardigheden moet kunnen uitvoeren en het belang van deze les voor het deelnemen aan het verkeer.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur geeft een nauwkeurige beschrijving van de leertaak die in deze les centraal staan en motiveert duidelijk het belang van elk lesonderdeel voor het deelnemen aan het verkeer.

Uitleg 1 - Aansluiting voorgaande lesonderwerpen: sluit in zijn uitleg aan bij voorgaande lesonderwerpen.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur legt geen inhoudelijke relatie met wat er bij de voorgaande lesonderwerpen/rijtaken aan de orde is geweest/is geleerd.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur legt alleen een globale relatie met de voorgaande les/rijtaak.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur verwijst in algemene zin naar wat er bij voorgaande lesonderwerpen/rijtaken aan de orde is geweest/is geleerd.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur gaat samen met de leerling na wat er bij voorgaande lesonderwerpen/rijtaken aan de orde is geweest en maakt daarbij tijdens de uitleg gebruik van de bij de leerling aanwezige kennis/vaardigheden.

 Uitleg 2 - Inhoud: geeft uitleg over de deelhandelingen van de rijtaak conform de Rijprocedure.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur laat de leerling zonder uitleg beginnen met rijden. Hij geeft informatie die in strijd is met de inhoud van de Rijprocedure.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur geeft een onvolledige beschrijving van de nieuwe rijtaak.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur geeft een algemene beschrijving van de nieuwe rijtaak. Hij geeft uitleg conform de inhoud van de Rijprocedure.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur geeft een heldere en exacte beschrijving van de nieuwe rijtaak. Zijn uitleg is conform de inhoud van de Rijprocedure en de gegeven doelstelling.

Uitleg 3 - Deelhandelingen en foutgedragingen, deelhandelingen: beschrijft hoe de concrete deelstappen uitgevoerd moeten worden.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur geeft niet aan wat de concrete deelstappen zijn van een nieuwe rijtaak. Hij schenkt in het geheel geen aandacht aan de verschillende deelstappen.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur geeft nauwelijks aan wat de concrete deelstappen zijn van de nieuwe rijtaak. Hij is onduidelijk over de volgorde waarin en de manier waarop de deelhandelingen uitgevoerd moeten worden.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur geeft een beschrijving van de deelhandelingen van de nieuwe rijtaak en in welke volgorde ze uitgevoerd moeten worden. De instructeur is summier en soms onvolledig in zijn beschrijving. Soms slaat hij concrete deelstappen over of licht hij de uitvoering stappen niet volledig toe.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur beschrijft stap-voor-stap en volledig de concrete onderdelen van de nieuwe rijtaak. Hij geeft aan hoe en in welke volgorde de deelstappen uitgevoerd moeten worden. (Afhankelijk van sturing naar niveauverhoging en sturing naar zelfstandigheid).

Uitleg 3 - Deelhandelingen en foutgedragingen, foutgedragingen: geeft aan waar bij de uitvoering van de rijtaak fouten kunnen ontstaan en wat de mogelijke gevolgen zijn.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur geeft niet aan wat de kritieke punten bij de uitvoering van de rijtaak zijn. Hij geeft niet aan welke gevolgen fouten op deze kritieke punten kunnen hebben.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur benoemt enkele kritieke punten bij de uitvoering van de rijtaak. Hij geeft niet aan welke gevolgen fouten op deze kritieke punten kunnen hebben.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur stipt kritieke punten aan die een rol spelen bij de uitvoering van de rijtaak. Hij geeft aan welke gevolgen fouten op deze kritieke punten kunnen hebben.
    De instructeur is echter onvolledig in zijn beschrijving en slaat soms essentiële kritieke punten over.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur geeft een duidelijke en volledige beschrijving van de kritieke punten die een rol spelen bij de uitvoering van de rijtaak. Hij beschrijft welke gevolgen eventuele fouten kunnen hebben en hoe de leerling daarmee om moet gaan.

Uitleg 4 - Demo: geeft vanaf de bestuurdersplaats een demo conform de Rijprocedure

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur geeft geen demo of een demo waaruit de essentie van het lesonderwerp niet naar voren komt.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur geeft een demo niet vanaf de bestuurdersplaats of een demo waarbij de essentie van het lesonderwerp niet tot uiting komt.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur geeft een demo vanaf de bestuurdersplaats die niet geheel conform de Rijprocedure is.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur geeft een demo vanaf de bestuurdersplaats conform de Rijprocedure, na uitleg van de rijtaak, de deelhandelingen en de foutgedragingen (de instructeur mag zelf kiezen of hij, afhankelijk van het instructieonderdeel, 1 of 2 demo's - in stappen én vloeiend - geeft).

Aanbieden 1 - Plaats van uitvoering: kiest een geschikte plaats voor het oefenen van de rijtaak

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur kiest een onveilige plaats voor het oefenen van de rijtaak.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur kiest een plaats die niet geschikt is voor het oefenen van de rijtaak. De plaats past niet bij de specifieke taak die de leerling moet oefenen.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur kiest een plaats die qua fysieke gesteldheid niet optimaal is voor het oefenen van de rijtaak.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur kiest een plaats waarbij de leerling de hem opgedragen taak naar behoren en onder veilige omstandigheden kan uitvoeren.

Aanbieden 2 - Instructiedeel: Kiest de instructiedeel die bij de leerling, de deelhandeling en de locatie past.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur doorloopt de mentorstappen (DMMM, DOA, DOMA en DZA) het lerend leren of een combinatie van beide zonder daarbij rekening te houden met de leerbehoefte/het niveau van de leerling.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur maakt, op grond van het beheersingsniveau van de leerling, af en toe een juiste keuze tussen:

    • de mentorstappen (DMMM, DOA, DOMA, DZA) (beginnende/langzame leerling).

    • lerend leren (coachen bij gevorderde/snelle leerling) (rijtaak in complexe situaties).

    • mix van de mentorstappen en lerend leren.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur maakt, op grond van het beheersingsniveau van de leerling, overwegend de juiste keuze tussen:

    • de mentorstappen (DMMM, DOA, DOMA, DZA) (beginnende/langzame leerling).

    • lerend leren (coachen bij gevorderde/snelle leerling) (rijtaak in complexe situaties).

    • mix van de mentorstappen en lerend leren.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur maakt, op grond van het beheersingsniveau van de leerling, een juiste keuze tussen:

    • de mentorstappen (DMMM, DOA, DOMA, DZA) (beginnende/langzame leerling).

    • lerend leren (coachen bij gevorderde/snelle leerling) (rijtaak in complexe situaties).

    • mix van de mentorstappen en lerend leren.

Aanbieden 2 - Moeilijkheidsgraad: kiest oefensituaties die de leerling aankan en de leerling stimuleren.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur kiest oefensituaties die te moeilijk zijn voor de leerling en die niet passen bij de deel van de opleiding waarin de leerling zich bevindt.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur kiest oefensituaties die te gemakkelijk voor de leerling zijn en die niet passen bij de deel van de opleiding waarin de leerling zich bevindt.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur kiest in het algemeen oefensituaties die aansluiten bij het niveau van de leerling en passen bij de deel van de rijopleiding van de leerling. Maar hij verfijnt de oefensituaties niet en past deze niet toe in complexere verkeersopgaven.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur kiest oefensituaties die aansluiten bij het niveau van de leerling en passen bij de deel van de rijopleiding van de leerling. Hij verfijnt de oefensituaties en past deze toe in complexe verkeersopgaven.

 10 - Aanbieden 3 - Intensiteit: geeft de leerling gelegenheid om te oefenen.

  • Contraproductief gedrag (0).

    Door toedoen van de instructeur krijgt de leerling onvoldoende oefenmogelijkheid om de nieuwe rijtaak onder de knie te krijgen.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur laat de leerling een rijtaak niet voldoende keren oefenen en houdt daarbij geen rekening met het beheersingsniveau van de leerling.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur laat de leerling een rijtaak voldoende malen oefenen. Hij doet dit echter niet in zoveel mogelijk wisselende situaties terwijl de leerling daar wel aan toe is.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur laat de leerling de rijtaak intensief oefenen. Hij kiest ervoor de leerling zoveel mogelijk situaties te laten oefenen in plaats van te praten over mogelijke situaties. Hij laat de leerling oefenen tot (bijna) foutloze uitvoering (uitvoering is vlot en vloeiend). Hij laat de oefensituaties zoveel mogelijk toepassen in gewijzigde situaties en onder wisselende omstandigheden.

11 - Aanbieden 4 - Fouten binnen veiligheidsmarge: geeft de leerling ruimte om fouten te maken zolang de veiligheid niet in het gedrang komt.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur grijpt niet of te laat in bij dreigend gevaar.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur grijpt al in als er nog geen direct gevaar dreigt. Hij geeft de leerling nauwelijks ruimte om fouten te maken.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur geeft de leerling ruimte om fouten te maken. Soms grijpt hij echter te vroeg in (er is eigenlijk geen evident gevaar).

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur geeft de leerling de ruimte om fouten te maken. Hij voorkomt wel tijdig dat de leerling zelf of andere verkeersdeelnemers door de fouten in gevaar komen.

12 - Feedback 1 - Lesafronding: geeft een samenvatting van de les.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur geeft geen samenvatting van de les.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur geeft een zeer onvolledige samenvatting van de les. Hij legt geen verband met eerder geleerde rijtaken.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur geeft een samenvatting van de les die op punten nog onvolledig is. Hij slaat enkele elementen over en verzuimt in enkele gevallen aan te geven wat de samenhang met eerder geleerde rijtaken is.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur geeft een heldere samenvatting van de gehele les die to- the-point is. Hij vat samen wat de leerling heeft geleerd en geeft aan wat de samenhang is met al eerder geleerde rijtaken.

13 - Feedback 2 - Bespreking leerresultaat: stelt het leerresultaat vast en bespreekt dit met de leerling.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur stelt geen of het onjuiste leerresultaat vast. Hij stelt ten onrechte vast dat de doelstelling behaald is.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur stelt alleen het leerresultaat van het lesonderwerp vast.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur geeft aan wat de leerling goed en fout gedaan heeft. Hij slaat soms essentiële zaken over in zijn toelichting aan de leerling.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur geeft duidelijk en kernachtig aan wat de leerling goed en fout heeft gedaan. Hij bekijkt samen met de leerling of de doelstelling is gehaald.

14 - Feedback 3 - Evaluatie leerproces: gaat samen met de leerling na hoe het leerproces is verlopen.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur gaat niet samen met de leerling na hoe het leerproces is verlopen. Hij geeft de leerling geen gelegenheid om op het verloop van het leerproces terug te kijken.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur gaat uitsluitend het didactisch handelen van de instructeur na.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur gaat samen met de leerling na hoe het leerproces is verlopen. Hij mist wel enkele kansen om open vragen te stellen (vraagt bijvoorbeeld alleen of de leerling de uitvoering moeilijk vond …).
    Hij geeft de leerling niet optimaal gelegenheid om zijn eigen verhaal te doen. De procesevaluatie is daarom nog niet volledig.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur gaat samen met de leerling na hoe het leerproces verlopen is. Hij betrekt de leerling nadrukkelijk bij de evaluatie en daagt hem met de juiste vragen uit over zijn eigen leerproces na te denken.

15 - Feedback 4 - Volgende les/rijtaak: geeft onderwerp en motivatie van volgende les/rijtaak aan en geeft een opdracht voor zelfwerkzaamheid.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur laat de volgende drie gedragingen niet zien:

    • geeft het onderwerp van de rijtaak van de volgende les aan.

    • motiveert de noodzaak van deze rijtaak.

    • geeft een opdracht voor zelfwerkzaamheid in relatie tot de rijtaak.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur laat één van de volgende drie gedragingen zien:

    • geeft het onderwerp van de rijtaak van de volgende les aan.

    • motiveert de noodzaak van deze rijtaak.

    • geeft een opdracht voor zelfwerkzaamheid in relatie tot de rijtaak.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur laat twee van de volgende drie gedragingen zien:

    • geeft het onderwerp van de rijtaak van de volgende les aan.

    • motiveert de noodzaak van deze rijtaak.

    • geeft een opdracht voor zelfwerkzaamheid in relatie tot de rijtaak.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur laat alle drie de volgende gedragingen zien:

    • geeft het onderwerp van de rijtaak van de volgende les aan.

    • motiveert de noodzaak van deze rijtaak.

    • geeft een opdracht voor zelfwerkzaamheid in relatie tot de rijtaak.

Coachen

16 - Signaleren 1 - Opmerken van fouten: merkt fouten in de uitvoering van rijtaken/deelhandelingen volgens de rijprocedure op.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur signaleert geen fouten in waarnemingen, beslissingen en handelingen van de leerling en bespreekt ze niet.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur signaleert veel fouten in waarnemingen, beslissingen en handelingen van de leerling niet en bespreekt ze niet, gelet op wat de leerling geleerd heeft en deze les gaat leren.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur merkt de meeste foute waarnemingen, beslissingen en handelingen van de leerling op en bespreekt deze.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur ziet bijna alle fouten van de rijtaak/deelhandelingen al in het kijkdeel aankomen en maakt ze bespreekbaar / bespreekt ze en neemt fouten in de uitvoering (deelhandelingen of totale rijtaak) tijdig waar.

17 - Signaleren 2 - Hardop laten verwoorden: stimuleert de leerling (hardop) te verwoorden hoe hij een rijtaak aanpakt of heeft aangepakt.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur stimuleert de leerling op geen enkele manier hardop te verwoorden hoe hij een rijtaak aanpakt of heeft aangepakt.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur stimuleert de leerling alleen de handelingen behorend bij de rijtaak op te noemen.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur stimuleert de leerling hardop te verwoorden hoe hij een rijtaak aanpakt of heeft aangepakt. Dit gebeurt niet volgens een aantal vaste stappen.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur stimuleert de leerling stap voor stap hardop te verwoorden hoe hij een deelhandeling of de totale rijtaak aanpakt of heeft aangepakt (invoegen, kruispunt berijden). 

18 - Ondersteunen 1 - Hints/corrigerende aanwijzingen: geeft hints of corrigerende aanwijzingen over de uitvoering van rijtaken.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur geeft de leerling geen hints en/of corrigerende aanwijzingen hoe hij een rijtaak moet aanpakken, waar dit wel nodig is. Hij maakt niet duidelijk hoe gevaarlijke situaties kunnen worden voorkomen en/of lastige situaties kunnen worden aangepakt.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur geeft de leerling nauwelijks hints en/of corrigerende aanwijzingen hoe hij een rijtaak moet aanpakken, waar dit wel nodig is. Hij maakt nauwelijks duidelijk hoe gevaarlijke situaties kunnen worden voorkomen en/of lastige situaties kunnen worden aangepakt.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur geeft diverse hints en/of corrigerende aanwijzingen over de uitvoering van rijtaken. Hij maakt niet geheel duidelijk hoe gevaarlijke situaties kunnen worden voorkomen en/of lastige situaties kunnen worden aangepakt.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur geeft voldoende hints en/of corrigerende aanwijzingen over de uitvoering van rijtaken. Hij maakt duidelijk hoe gevaarlijke situaties kunnen worden voorkomen en lastige situaties kunnen worden aangepakt.

19 - Ondersteunen 2 - Inhoudelijke verbeterpunten: geeft feedback met concrete verbeterpunten die inhoudelijk overeenkomt met de Rijprocedure.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur:

    • geeft geen feedback of tips om de rijtaak anders aan te pakken.

    • geeft tips die in strijd zijn met de Rijprocedure.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur:

    • geeft algemeen feedback met weinig tips om een rijtaak anders aan te pakken.

    • laat bijna alle kansen om verbeterpunten te geven liggen.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur:

    • geeft feedback die klopt met de Rijprocedure.

    • laat kansen liggen om met concrete verbeterpunten te komen.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur:

    • geeft feedback die klopt met de Rijprocedure.

    • benut de meeste kansen om feedback en concrete verbeterpunten te geven. 

20 - Ondersteunen 3 - Verklarende feedback: bespreekt wat van een rijtaak goed of fout is uitgevoerd volgens gangbare criteria (veiligheidsmarges, technisch vloeiend, doorstroming, milieu, sociaal rijgedrag) en licht het waarom toe.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur doet niets om te verduidelijken waarom een leerling iets goed of fout doet. Gevolgen van het rijgedrag voor veiligheid, milieu, de andere weggebruikers e.d. komen niet ter sprake.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur doet weinig om te verduidelijken waarom een leerling iets goed of fout doet. Gevolgen van rijgedrag voor veiligheid, milieu, de andere weggebruiker e.d. komen nauwelijks ter sprake.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur geeft wel aan welke handelingen goed/fout gingen, maar laat een aantal kansen liggen. Bijvoorbeeld vertelt hij wel vaak wat fout ging, maar niet altijd waarom. Hij verheldert niet altijd de oorzaken van fouten.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur zorgt ervoor dat de leerling een scherp beeld heeft van wat waarom goed of fout ging:

    • Welke handelingen goed/fout gingen.

    • Volgens welke criteria ze goed/fout gingen.

    • Wat de oorzaken waren van goed/fout handelen.

    De instructeur neemt de zelfreflectie met de leerling door (beeldgedrag leerling versus waargenomen gedrag instructeur). Hij geeft daarna het gewenste gedrag aan zoals beschreven in de rijprocedure.

21 - Ondersteunen 4 - Essentiële zaken: laat in zijn feedback essentiële zaken aan de orde komen.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur is passief en zegt bijna niets, ook als er wel essentiële feedback te geven is.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur:

    • heeft veel woorden nodig om duidelijk te maken wat er goed of fout ging.

    • praat aan één stuk door en treedt veel in details.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur:

    • mist enkele essentiële punten in zijn feedback.

    • weidt in enkele gevallen nog uit, waar bondige feedback nodig was.

    • in andere gevallen komt hij in weinig woorden tot de kern.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur:

    • haalt essentiële zaken in het rijgedrag van de leerling naar boven.

    • heeft heel weinig woorden nodig om concreet te maken wat goed of fout ging en waarom.

22 - Ondersteunen 5 - Timing feedback: geeft op een passend moment na de taakuitvoering feedback.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur geeft de leerling geen kans eerst de rijtaak uit te voeren. Hij komt al tijdens de uitvoering met feedback.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur wacht zo lang met het geven van feedback dat de situatie waar het om ging al helemaal uit beeld is.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur:

    • laat in een enkel geval de leerling niet de kans eerst de taak uit te voeren alvorens met feedback te komen.

    • geeft in de meeste gevallen feedback zoals beschreven onder Productief gedrag.

    • haalt in enkele gevallen situaties naar voren die al te lang uit beeld zijn om nog helder voor de geest te halen.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur:

    • geeft de leerling kans eerst de taak uit te voeren alvorens met feedback te komen.

    • geeft feedback op een moment dat de leerling zich de situatie nog helder voor de geest kan halen.

    • vermijdt situaties na te bespreken die pas na lange tijd teruggehaald kunnen worden.

23 -    Afstemmen 1 - Sturing naar niveauverhoging: geeft de leerling precies díe steun die hij nodig heeft om een stap vooruit te maken in de beheersing van de rijtaak.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur gaat bij het coachen volledig voorbij aan het niveau dat de leerling op dat moment heeft.
    Bij een beginnende of trage leerling gaat hij te snel voor de leerling.
    Bij een gevorderde of vlotte leerling gaat hij te langzaam voor de leerling.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur gaat bij het coachen bijna volledig voorbij aan het niveau dat de leerling op dat moment heeft.
    Bij een beginnend niveau of een trage leerling gaat hij te snel voor de leerling in zijn feedback verzuimt hij handelwijzen stap voor stap te laten verwoorden, daar waar de leerling nog geen goed beeld heeft van de uit te voeren rijtaak.
    Bij een gevorderd niveau of een snelle leerling:

    • legt hij in zijn feedback onnodig veel zaken uit die de leerling al bekend moeten zijn in deze deel van de opleiding.

    • gaat hij uitgebreid aanwijzingen geven, waar een korte hint al genoeg is.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur mist in een aantal gevallen kansen om aan te sluiten bij het niveau van de leerling. Hij geeft in de rest van de lessituaties bij het coachen precies die steun die past bij het niveau dat de leerling op dat moment heeft.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur geeft bij het coachen precies die steun die past bij het niveau dat de leerling op dat moment heeft. Hij brengt de leerling in de zone van de naaste ontwikkeling. 

    Bij een beginnend niveau of een trage leerling:

    • geeft hij precies die uitleg voor de leerling die nodig is om verder te komen.

    • doet hij handelwijzen zelf voor, die de leerling een duidelijk beeld geven van de rijtaak.

    Bij een gevorderd niveau of een snelle leerling:

    • houdt hij feedback beperkt als leerling blijkt geeft van voldoende begrip.

    • volstaat hij met een korte hint, of laat leerling eerst zelf doen voor hij zelf feedback geeft.

24 - Afstemmen 2 - Sturing naar zelfstandigheid: geeft de leerling de mate van zelfstandigheid die past bij de tot dan toe gemaakte vorderingen.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur laat de beginnende leerling voortdurend te veel handleidingen zelfstandig uitvoeren, daar waar hints en instructie nodig zijn.
    Bij een gevorderde leerling overlaadt hij voortdurend de leerling met aanwijzingen, terwijl de leerling overduidelijk met minder aanwijzingen zelfstandig de rijtaak zou kunnen uitvoeren.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur laat bij een beginnende leerling te veel over aan de zelfstandigheid van de leerling, daar waar hints en instructie nog nodig zijn.
    Bij een gevorderde leerling is hij in bijna alle verkeerssituaties de leerling voor met gedetailleerde aanwijzingen, terwijl de leerling overduidelijk met minder aanwijzingen zelfstandig de rijtaak zou kunnen uitvoeren.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur laat bij een beginnende leerling in enkele gevallen onderdelen over aan de zelfstandigheid van de leerling, daar waar hints en instructie nog nodig zijn.
    Bij een gevorderde leerling biedt hij de leerling gelegenheid om onderdelen van de rijtaak zelfstandig te laten uitvoeren of situaties geheel zelfstandig op te lossen. Toch laat hij per les nog enkele kansen liggen om de leerling zelfstandig de rijtaak te laten uitvoeren.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur laat bij een beginnende leerling alleen onderdelen over aan de zelfstandigheid van de leerling waar hints en instructie niet noodzakelijk zijn. Bij een gevorderde leerling biedt hij kansen om onderdelen van de rijtaak als het kan zonder aanwijzingen uit te voeren. Ook moedigt hij leerlingen aan om zelfstandig te rijden zonder aanwijzingen. De instructeur stuurt de leerling in zijn mentale overcapaciteit.

25 - Leerhouding 1 - Positieve beleving: stimuleert een positieve beleving bij de rijtaakuitvoering (humor, relativering, plezier inbrengen).

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur zorgt er door zijn negatieve houding/optreden voor dat de leerling zich niet op zijn gemak voelt tijdens de les.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur:

    • doet er weinig aan om de leerling de rijles op positieve manier te laten beleven. hij slaagt daarin ook niet overtuigend.

    • is voortdurend ernstig over alles wat gebeurt.

    • neemt geen ruimte voor een grap of humoristische opmerking.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur toont initiatieven om de leerling de rijles op positieve manier te laten beleven (zie onder Productief), maar slaagt er niet altijd in dit te bereiken.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur:

    • slaagt erin en doet er alles aan om de leerling de rijles op positieve manier te laten beleven.

    • gebruikt humor tijdens de rijles (dat was even de turbo. die man was nog even niet wakker..).

    • relativeert foutjes, zonder deze als onbelangrijk af te doen.

26 - Leerhouding 2 - Complimenteren: geeft gedoseerd complimenten als zaken goed zijn uitgevoerd.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur geeft geen complimenten.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur:

    • geeft nauwelijks een compliment. Hij laat bijna alle kansen liggen om goede oplossingen voor verkeerstaken (of een goede waarneming) te belonen met een compliment.

    • of overlaadt de leerling juist met complimenten, ook waar dit niet passend is, bijvoorbeeld als de leerling gelet op zijn niveau iets al lang moet kunnen.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur complimenteert de leerling zoals onder productief, maar laat nog kansen liggen of geeft in enkele gevallen onterecht een compliment.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur:

    Geeft de leerling complimenten voor de zaken die goed gaan, in ieder geval:

    • in situaties waarvan de leerling dacht ze zelf niet te kunnen oplossen.

    • in complexe situaties die veel van de leerling vragen.

27 - Leerhouding 3 - Acceptatie fouten en onzekerheden: benadrukt dat fouten maken onderdeel is van het leerproces (niet doorzeuren over fouten).

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur accepteert het maken van fouten niet.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur:

    • gaat steeds nadrukkelijk op fouten in.

    • zeurt door over fouten als de situatie al lang voorbij is, ook als er een nieuwe verkeerssituatie is die aandacht vraagt.

    • (soms) wordt gemakkelijk kwaad bij gemaakte fouten of zucht nadrukkelijk of reageert geïrriteerd bij het maken van fouten.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur geeft geen negatieve lading aan fouten, zoals bij contraproductief, maar laat soms kansen liggen om het leerzame van fouten te onderstrepen.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur geeft kort weer wat er fout is gegaan, maar laat steeds merken dat fouten mogen voorkomen, dat je van fouten leert (bijv.: je krijgt nog kans om dit te herstellen. doe je het extra netjes). 

Leerhouding 4 - Verwachtingen uiten, vertrouwen tonen: uit positieve verwachtingen van de leerling, toont vertrouwen in de leerling.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur geeft in zijn gedrag niet aan vertrouwen te hebben dat de leerling zal leren rijden. Hij benadrukt het negatieve en laat een zeker wantrouwen zien.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur geeft in zijn gedrag nauwelijks aan vertrouwen te hebben dat de leerling zal leren rijden.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur uit geen wantrouwen in de leerling, benadrukt regelmatig wat goed gaat (zie bij productief).
    Hij laat nog wel twee kansen per les liggen om duidelijk vertrouwen in de leerling uit te spreken.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur benadrukt in zijn gedrag er vertrouwen in te hebben dat de leerling zal leren rijden. Hij benadrukt wat goed gaat.

29 - Interpersoonlijk handelen 1 - Contact maken: leeft zich zichtbaar in in de leefwereld van de leerling.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur heeft geen contact met de leerling. Gesprekjes worden niet aangeknoopt.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur heeft moeizaam contact met de leerling. Gesprekjes worden nauwelijks aangeknoopt of lopen al snel vast.
    Het beperkte contact werkt ook averechts op de openheid in de rijles. Gevoeligheden zoals het maken van fouten worden minder vaak besproken. Er heerst een ongemakkelijke sfeer.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur neemt de gelegenheid om naast de instructie-inhoud ook met de leerling van gedachten te wisselen over zaken die hem/haar bezig houden.
    In enkele gevallen praten instructeur en leerling langs elkaar heen (bijvoorbeeld doordat ze elkaar niet snappen), maar dit werkt niet negatief in op de les.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur houdt contact met de leerling doordat hij naast de instructie- inhoud ook met de leerling van gedachten wisselt over zaken die hem/haar bezig houden (het nieuws, het werk, de opleiding (overigens niet constant).
    Het contact maakt dat veel zaken, ook gevoelige als fouten maken, besproken kunnen worden in de les.

30 - Interpersoonlijk handelen 2 - Taalniveau: past taalgebruik en taalniveau aan de leerling aan.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur sluit niet aan bij het taalniveau van de leerling.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur:

    • gebruikt in meer dan de helft van de situaties te moeilijke uitdrukkingen, die de leerling niet begrijpt. of gebruikt veel onnodige vaktaal of technische termen.

    • of hanteert voortdurend als beledigend overkomende simpele taal.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur sluit overwegend aan op het taalniveau van de leerling.
    Hij drukt zich in twee à drie situaties niet volledig begrijpelijk uit.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur houdt bij het geven van uitleg en feedback rekening met de taalachtergrond van de leerling: laag of hoog opleidingsniveau, allochtoon of autochtoon, jongere of middelbare leeftijd.

3 Algemeen

31 -  Tijdverdeling - Tijd deelren: verdeelt de beschikbare tijd proportioneel.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur verdeelt de beschikbare tijd verwijtbaar zodanig dat de leerling in de Kern niet of nauwelijks de gelegenheid krijgt om het onderwerp van de les te oefenen.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur verdeelt de beschikbare tijd niet proportioneel over de Inleiding, Kern en Afsluiting van de les.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur verdeelt de beschikbare tijd niet geheel juist, waardoor de leerling onvoldoende tijd krijgt om optimaal rendement uit de beschikbare tijd te halen.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur verdeelt de beschikbare tijd proportioneel over de Inleiding, Kern en Afsluiting van de les.

32 -  Administratie - Gebruik Instructievorderingenkaart: hanteert de instructievorderingenkaart/RIS werkboek op de juiste wijze en op de juiste momenten.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur gebruikt geen Instructievorderingenkaart/werkboek.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur vult de resultaten van de vorderingen van de leerling onjuist in.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur gebruikt de Instructievorderingenkaart/werkboek niet op het juiste moment van de les om de vorderingen van de leerling te noteren.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur gebruikt de Instructievorderingenkaart/werkboek om de vorderingen van de leerling te noteren en bespreekt aan de hand van deze vorderingen het leerresultaat tijdens de inleiding en de afsluiting van de les.

33 -  Overdracht - Gebruik lesplan: gebruikt een lesplan, wanneer aanwezig, als leidraad en ter ondersteuning alleen als dat nodig is.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur leest, wanneer een lesplan wordt gebruikt, voortdurend daaruit voor, waardoor een gevaarlijke situatie ontstaat.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur leest, wanneer een lesplan wordt gebruikt, voortdurend daaruit voor.

  • Beginnend productief gedrag (2).

    De instructeur gebruikt een lesplan, wanneer aanwezig, op verkeerde momenten.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur gebruikt een lesplan, wanneer aanwezig, uitsluitend als leidraad of ter ondersteuning.

34 -  Verkeersveiligheid - Voorkomen verkeersovertredingen: voorkomt het plegen van verkeersovertredingen.

  • Contraproductief gedrag (0).

    De instructeur pleegt een verwijtbare verkeersovertreding of geeft aan de leerling een opdracht die een verwijtbare verkeersovertreding oplevert, waardoor een gevaarlijke verkeerssituatie ontstaat.

  • Beginnend productief gedrag (1).

    De instructeur pleegt een verwijtbare verkeersovertreding of geeft aan de leerling een opdracht die een verwijtbare verkeersovertreding oplevert.

  • Productief gedrag (3).

    De instructeur voorkomt het plegen van verkeersovertredingen van zichzelf en van de leerling.