Naar hoofdinhoud
Een foto van een hand van een oudere man die een formulier invult op een tafel. Aan de overkant zie je de handen van de mensen aan de andere kant van de tafel.

Brondocument: WRM T - thema I.1 – theorie-examen 1a - theorie van de rijtaak

Ingangsdatum: 01-01-2018, versie -

Brondocument: WRM T - thema I.1 – theorie-examen 1a - theorie van de rijtaak

Dit brondocument hoort bij het theorie-examen 1a theorie van de rijtaak WRM categorie T.

In dit brondocument zijn leerdoelen inclusief uitleg opgenomen. Het is onderverdeeld in een aantal hoofdtaken (1, 2, etc.) met verschillende subtaken (1.1, etc.) met een samenvatting voor de duidelijkheid, onderdelen (0.1a), leerdoelen (vetgedrukt) en uitleg ervan.

Je vindt ze in aflopende volgorde in onderstaande titelgroottes.

0 Voorbeeldhoofdtaak

0.1 Voorbeeldsubtaak (met samenvatting)

0.1a Voorbeeldonderdeel

  • Voorbeeldleerdoel

    Voorbeeldleerldoeluitleg


Inhoudsopgave


Inleiding
Hoofdtaken

1 Voorbereiden en afsluiten van de verkeersdeelname
2 Stromen
3 Kruisen

4 Zijdelings verplaatsen

5 Manoeuvreren

Toetsmatrijs

6 Toetsmatrijs


Inleiding: Algemene toelichting voor opleiders

Dit brondocument is een basisdocument voor opleiders om hun opleiding vorm te geven en voor IBKI voor het maken van opgaven voor de verschillende vraagtypen. Het is van belang hierbij vooraf duidelijk te maken welke elementen in elk geval tot de stof van het examen behoren.

Hieronder volgt daarom puntsgewijs een algemene toelichting bij een aantal belangrijke onderwerpen zoals wetgeving.

In de kolommen voorspellen/ evalueren en beslissen/ handelen is geen volledig uitputtende beschrijving gegeven, omdat daar veelal concrete voorbeeldsituaties omschreven worden die passen bij de subtaak/ het script.

Wel is tussen haakjes bij de beschreven situaties aangegeven bij welke criteria (veiligheid, doorstroming enz.) hierover vragen gesteld zouden kunnen worden.

In de kolom waarnemen wordt ook de Wet- en regelgeving beschreven die van belang is voor een juiste oplossing van verkeersopgaven, maar juist dat onderdeel vergt nog enige toelichting. Examenvragen over regels/richtlijnen kunnen betrekking hebben op:

  • De richtlijnen van de Rijprocedure T. Als een examenvraag over deze richtlijnen gaat, wordt altijd de Rijprocedure in de vraag genoemd, zodat duidelijk is dat niet naar wet- of regelgeving gevraagd wordt. Daarnaast is van belang: als teksten uit dit brondocument in tegenspraak zijn met de Rijprocedure, is de Rijprocedure te allen tijde richtinggevend.

  • Het gehele RVV zoals dat geldt op moment van examen. In dit brondocument worden sommige RVV-artikelen genoemd. Ook de niet-genoemde, bijvoorbeeld de artikelen over te voeren verlichting, zijn dus examenstof. Daarbij gaat het dus niet alleen om de regels die voor automobilisten van belang zijn.

  • Een selectie van artikelen uit de WVW, WRM, Kentekenreglement en Reglement Rijbewijzen en Regeling voertuigen. Deze artikelen worden concreet genoemd (vooral bij de hoofdrijtaak Voorbereiden en afsluiten). Andere artikelen worden dus niet bevraagd.

Wat betreft voertuigkennis worden de relevante zaken in dit brondocument genoemd (met name rijklaar maken: controles, handelen bij pech). Uitgangspunt is dat een rijinstructeur bevraagd kan worden over zaken waar hij als instructeur/bestuurder (al dan niet ten opzichte van zijn leerling) mee te maken krijgt in en om de lesauto.

Begrip van functie en werking van motor, motorsystemen of motoronderdelen, zoals bevraagd tot nu toe, hoort hier dus niet bij.

Bij EHBO (Eerste hulp) gaat het uitsluitend om basiskennis van de regels wat te doen en in welke volgorde als er eerste hulp verleend zou moeten worden.

Soorten vragen in de toets

Casusvragen meten fundamentele begrippen, regels en principes (verkeersinzicht dus ook) die voorwaardelijk zijn voor het uitvoeren van rijtaken. De vragen worden zoveel mogelijk gesteld aan de hand van een kenmerkende of kritische verkeerssituatie. Casusvragen kunnen waarneemvragen of voorspel-/evalueervragen zijn.

Waarneemvragen gaan over de betekenis van waargenomen informatie (signalen van de weg, bebording, ander verkeer, licht- en weersomstandigheden, de eigen toestand e.d.). In feite staan hierbij de vier maatschappelijke criteria veiligheid, doorstroming, milieu en sociaal rijgedrag centraal.

Voorbeelden van waarneemvragen:

Herkennen en afleiden van betekenissen

Herkennen begrippen, toepassen van begrippen op voorbeelden Relaties leggen (doel – middel + oorzaak – gevolg/reden van ….)

  • Dit verkeersteken betekent dat je?

  • Welke regel geldt in deze situatie?

  • Is hier sprake van een gelijkwaardige kruising?

  • Wat is hier de functie van?

  • Waarom staat dit bord hier?

  • Wat is de reden dat je hier niet mag inrijden?

  • Past actie x bij doel y?

Situationele perceptie

  • Waar moet je in deze situatie specifiek op letten?

  • Waar moet je hier (verkeersinzichtelijk) rekening mee houden?

  • Welke bestuurders kun je hier verwachten?

Voorspelvragen gaan na of een kandidaat op basis van de waargenomen informatie weet wat er zal/kan gebeuren met betrekking tot zijn eigen gedrag, het gedrag van andere verkeersdeelnemers en de verkeerssituatie.

Bij het evalueren gaat het om het inschatten in hoeverre de (maatschappelijke) belangen van veiligheid, doorstroming, milieu en sociaal rijgedrag in gevaar komen als de gemaakte voorspellingen uitkomen. Voorspellen en evalueren liggen dicht bij elkaar.

Voorbeelden van voorspel-/evalueervragen:

Voorspellen van gevolgen (oorzaak-gevolgrelatie)

  • Wat zal er gebeuren als u in deze situatie dit gedrag vertoont?

  • Je wilt de rotonde verlaten. Volgens de Rijprocedure moet je nu extra aandacht hebben voor wat?

Evalueren van oorzaken

  • De bestuurder van de vrachtwagen wijkt uit naar links. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van dit gedrag?

Handelingskeuzevragen

Bij handelingskeuzevragen in het verkeer wordt het voornemen (de beslissing) tot een bepaalde handeling getoetst. In de vraag wordt altijd concreet gevraagd wat iemand moet doen, dus niet ‘wat voor doel heeft de bestuurder ….

Voorbeelden van beslis-/handelingskeuzevragen:

  • Je wilt hier stoppen, wat kun je het beste doen?

  • Je nadert hier deze situatie. Hoe kun je in deze situatie het beste reageren?

  • Op welk moment moet je hier afremmen?

  • Je nadert deze situatie. Hoe handel je volgens het RVV?

Kenmerkende/kritische verkeersituaties

Bij de kenmerkende/kritische verkeersituaties gaat het altijd om een combinatie van de volgende factoren: uitvoering van een specifieke rijtaak door een bestuurder in een specifieke taaksituatie (onder bepaalde weg-, weer-, licht- en zichtcondities, met aanwezigheid van andere verkeersdeelnemers en waarin bepaalde verkeerstekens en verkeersregels gelden). De opsomming hieronder geeft de mogelijke variaties in omstandigheden.

Weg: rijden op/in/nabij

Auto(snel)wegen, 80 km-wegen, 60 km-zones, 50 km-wegen, 30 km zones, erven, voetgangersoversteekplaatsen, rotondes, bruggen en viaducten, spoorwegovergangen, tunnels, scholen, speelplaatsen, winkelcentra, feesten, recreatiegebieden, veemarkten, bedrijfsterreinen

Weer

Nat en glad wegdek: ijzel, sneeuw. Slechts zicht: mist, sneeuw, regen, duisternis. Warmte, Wind.

Verkeer en verkeersdeelnemers

Voetgangers, brom-/snorfietsen, fietsen, motorrijders, andere automobilisten, bestelauto’s, bussen, vrachtauto’s. Extra kwetsbare deelnemers: kinderen, ouderen, gehandicapten. Speciale verkeersdeelnemers: colonnes, (lijn)bussen, landbouwverkeer, werkverkeer, hulpdiensten, files, omleidingen, veel verschillende weggebruikers, grote snelheidsverschillen.

Maatschappelijke criteria

Alle vragen worden verdeeld over de vier maatschappelijke criteria. Die worden hieronder kort toegelicht:

  • Veiligheid: actief waarnemen, veilige snelheid, veilige ruimte

  • Doorstroming: effectieve snelheid, effectief ruimtegebruik

  • Milieu: efficiënt gebruik voertuig en apparatuur, efficiënt schakelen, efficiënte snelheid

  • Sociaal rijgedrag: communiceren, ruimte gunnen

Inleiding: Korte beschrijving hoofdrijtaken

De basis voor de beoordeling van de theorie van de rijtaak is de kennisbasis die noodzakelijk is voor een verantwoorde uitvoering van de 5 hoofdrijtaken. Hier wordt daarvan een korte nadere uitleg gegeven.

1 Voorbereiden & afsluiten van de verkeersdeelname


1 Voorbereiden & afsluiten van de verkeersdeelname samenvatting

De eerste hoofdtaak is geen rijtaak in strikte zin. Het gaat om het uitvoeren van handelingen die moeten worden verricht voordat men gaat rijden en nadat een rit is afgesloten.

  • Ritvoorbereiding: plannen van tijd & route.

  • Installeren: het gereed maken het voertuig (inclusief voertuigonderhoud) en het voorbereid zijn als bestuurder.

  • Afsluiten van de rit.

1.1a Ritvoorbereiding: Waarnemen

  • Waarnemen: Afweging voor- en nadelen gebruik auto

    • Invloed gemotoriseerd verkeer op het leefmilieu.

    • Invloed gemotoriseerd verkeer op veiligheid (oorzaken verkeersongevallen).

    • Vervoerwijzekeuze.

    • Brandstofverbruik (soort brandstof) en uitstoot (afhankelijk van merk/ type, zie energielabel).

    • Actieve en passieve veiligheidsvoorzieningen (autogordels, hoofdsteunen, airbags, ABS, kreukelzones, kooiconstructie e.d.).

    • Hulpapparatuur (navigatiesysteem, cruise control, brandstofbesparende hulpmiddelen e.d.).

  • Waarnemen: Ritplanning & routekeuze

    • Weersomstandigheden (zie hierna).

    • Toestand van de wegen (zie hierna).

    • Tijdstip van vertrek (binnen/ buiten spits) en verwachte reistijd.

    • Gebruik informatie over weer, gebruik verkeersinformatie (radio, tv, internet).

  • Waarnemen: Wegkenmerken en wegomstandigheden

    • Kenmerken naar wegcategorie (stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen).

    • Soort wegdek en veiligheid.

    • Risicovolle gebieden.

    • Verkeersintensiteit (filevorming).

    • Wegwerkzaamheden.

  • Waarnemen: Weersomstandigheden

    • Zichtomstandigheden.

    • Toestand wegdek en veiligheid (aquaplaning e.d.).

  • Waarnemen: Wet & regelgeving

    • Algemene bepaling WVW (art.2 WVW).

    • Algemene gedragsregels WVW (art. 5, 5a, 6, 7 en 8 WVW).

    • Gebruik gordels (art. 59 RVV).

    • Definities en bepalingen uit de Regeling Voertuigen:

      • art. 1.1: de begripsomschrijvingen van lading, ondeelbare lading, motorrijtuigen met beperkte snelheid en landbouw- of bosbouwtrekker*

      • art. 5.7.1 + 5.8.1*

      • art. 5.7.6 + 5.8.6 + 5.14.6*

      • art. 5.7.7 + 5.8.7 + 5.14.7*

      • art. 5.7.27 + 5.8.27 + 5.14.27*

      • art. 5.7.31 + 5.8.31 + 5.14.31*

      • art. 5.7.38 + 5.8.38*

      • art. 5.8.39 + 5.8.42 + 5.8.43*

      • art. 5.7.42 + 5.7.43*

      • art. 5.7.45 + 5.8.45*

      • art. 5.7.51 t/m 5.7.66*

      • art. 5.8.51 t/m 5.8.66*

      • art. 5.14.51 t/m 5.14.66*

      • art. 5.7.72 + 5.8.72

      • art. 5.18.0 + 5.18.1*

      • art. 5.18.3 t/m 5.18.6*

      • art. 5.18.8 t/m 5.18.21*

      • art. 5.18.21a*

      • art. 5.18.22 t/m 5.18.25*

      • art. 5.18.25a t/m 5.18.25e*

      • art. 5.18.35 + 5.18.35a*

      • art. 5.18.36 + 5.18.36b*

      • art. 5.18.37 + 5.18.38*

* Er zijn wijzigingen doorgevoerd in de Regeling voertuigen in verband met aanpassingen ten aanzien van de voertuigcategorieën T (Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 16 maart 2017, nr. IENM/BSK2016/311749).

1.1b Ritvoorbereiding: Voorspellen/evalueren

  • Bij slechte weersomstandigheden is de kans op ongevallen groter (veiligheid).

  • Bij glad wegdek en slechte zichtomstandigheden (dichte mist) moet de rijsnelheid worden aangepast en moet met een langere reistijd rekening worden gehouden (veiligheid).

  • Door een goede voorbereiding van de route voorkomt de bestuurder dat hij tijdens de rit is afgeleid, hierdoor worden gevaarlijke situaties voorkomen (veiligheid).

  • Een goede voorbereiding van de route voorkomt onnodig omrijden, bespaart kilometers en beperkt de milieuoverlast (milieu).

  • De aanwezigheid van speciale veiligheidsvoorzieningen (zoals ABS en airbags) kan leiden tot een onterecht gevoel van veiligheid, waardoor men geneigd is meer risico te nemen (risicocompensatie/veiligheid).

1.1c Ritvoorbereiding: Mogelijke beslissingen/handelskeuzen

  • Al dan niet met het voertuig gaan rijden.

  • Al dan niet gaan rijden bij slechte weersomstandigheden.

  • Al dan niet gaan rijden bij grote verkeersdrukte (files).

1.2a Installeren: Waarnemen

  • Waarnemen: rijklaar maken van het voertuig (eerste bestuurder)

    • Onderhoudstoestand (preventief onderhoud; als bestuurder opsporen van defecten en storingen).

    • Als bestuurder handelen bij defecten en storingen.

    • Toestand carrosserie en bergruimte.

    • Toestand wielen en banden (soorten banden en hun kenmerken, profieldiepte, spanning, beschadigingen banden en velgen).

    • Toestand van vloeistofniveaus (koelvloeistof, ruitenwisservloeistof, remvloeistof, koppelingsvloeistof, stuurbekrachtigingsolie, hydraulische oliën, motorolie, brandstof e.d.) en controle op lekkages.

    • Toestand verlichting (reservelampen).

    • Toestand ruitenwissers (bladen, ruitensproeiers).

    • Check van controlelampjes.

    • Check van spiegels (afstellen).

    • Uitzicht (ramen schoon).

    • Invloed van het stuurkarakter van het voertuig.

    • Doel en werking van de koppeling (ontkoppeld en gekoppeld).

    • Check verwisselbare uitrustingsstukken en verwisselbaar getrokken machine.

    • De bestuurder kan de verschillende soorten koppelmechanismen tussen de LBT/MMBS en de aanhangwagen benoemen en kent de maatvoering ervan.

    • De bestuurder kan de aandachtspunten van de koppelmechanismen en het aankoppelen van verwisselbare uitrustingsstukken en de aanhangwagen benoemen in het kader van de verkeersveiligheid.

    • De bestuurder kan het belang van preventief onderhoud benoemen.

    • De bestuurder kan de gevolgen van overbelading noemen.

    • De bestuurder kan uitleggen hoe op juiste wijze de lading gestuwd en gezekerd moet worden.

  • Waarnemen: Voorbereid zijn (eerste bestuurder)

    • Houding in het verkeer (rekening houden met maatschappelijke belangen/belangen andere weggebruikers e.d.).

    • Inzicht in eigen sterke en zwakke punten van de rijvaardigheid (calibratie/statusonderkenning).

    • Zit- en stuurhouding.

    • Gebruik veiligheidsvoorzieningen.

    • Gebruik en conditie van persoonlijke beschermingsmiddelen

      (bijvoorbeeld (werk)handschoenen en schoeisel).

    • Gebruik apparatuur (bijvoorbeeld mobiele telefoon).

    • Goed gezichtsvermogen (bril, nystagmus, tunnelblik).

    • Factoren die waarnemingsvermogen kunnen beïnvloeden.

    • Effecten rijvaardigheid beïnvloedende stoffen (alcohol, drugs, medicijnen).

    • Vermoeidheid, ziekte.

    • Emoties, stress, haast.

  • Waarnemen: Rijklaar maken van de auto (tweede bestuurder)

    • Afstelling spiegels (extra achteruitkijkspiegel).

    • Controle dubbele bediening.

  • Waarnemen: Voorbereid zijn (tweede bestuurder)

    • Zithouding op bijrijderstoel.

  • Waarnemen: Wet- en regelgeving

  • Waarnemen: Toestand van het voertuig

    • Belangrijke begrippen WVW (art. 1 WVW: wegen, motorrijtuigen, aanhangwagen, bestuurders van een motorrijtuig, houder van een motorrijtuig).

    • Kenteken en kentekenbewijs (art. 36, 37[ lid 1 a en lid 2], 40 en 41 WVW).

    • Rijbewijsplicht (art. 107, 108 [lid 1, a, b en c], 110, 110a , 110b,111, 112, 114,118, 122, 123, 160 en 162 WVW).

    • Relevante begrippen en bepalingen Reglement Rijbewijzen

      (art. 1, 3, 4, 5, 9a, 15, 16, 17, 18, 19, 19a, 19b, 19c, 21a, 24,

      25a, 34, 50, 53, 53a lid 15, 54, 55, 56, 64a, 65, 67ha, 70, 77a,

      78, 81, 82, 83, 84, 85, 86, 88, 100 RR)

    • Relevante bepalingen Kentekenreglement (art. 1, 5, 17, 20, 37 en 38 KR).

    • Verplichte APK/keuringsbewijs (art. 72, 73 en 74 WVW ).

    • Relevante bepalingen over voertuigeisen (art. 71 WVW).

    • Aansprakelijkheid technische eisen van het voertuig (naast bestuurder ook eigenaar/houder van het voertuig aansprakelijk).

    -Waarnemen: Toestand van de bestuurder:

    • Wettelijk toegestaan alcoholpromillage (art. 8 WVW; 0,2 promille beginnende bestuurders, 0,5 promille ervaren bestuurders).

    • Besturen na ontzegging (art. 9 WVW).

    • Verbod wedstrijd op de openbare weg (art. 10 WVW).

    • Gebruik gordels (art. 59 RVV).

    • Gebruik mobiele telefoon (art. 61a RVV)

  • Waarnemen: Rij-instructie

    • Bevoegdheid tot het geven van rijonderricht (art. 7, 8 en 9 WRM).

1.2b Installeren: Voorspellen/evalueren

  • Bij een voertuig die niet aan de technische eisen voldoet, is de kans op ongevallen en schade aan het milieu groter dan bij een auto die wel aan de technische eisen voldoet (veiligheid, milieu).

  • Rijklaarcontrole is belangrijk, omdat hiermee wordt voorkomen dat onderweg storingen optreden (veiligheid, doorstroming), onveilige situaties ontstaan, bijvoorbeeld vuil dat vanaf het voertuig en/of de banden op de weg belandt (veiligheid) en overmatige milieuschade wordt veroorzaakt (milieu). Dit geldt tevens t.a.v. de verwisselbare uitrustingsstukken en verwisselbaar getrokken machines.

  • Controlelampjes/waarschuwingssymbolen:

    • Oliedruk

    • Remsysteem

    • Koelvloeistofniveau/-temperatuur

    • Laadstroomcontrolelampje

    • Olieniveau

    • Motormanagement

    • Verlichting

  • De juiste keuze van de soort banden (camberprofiel, blokprofiel, gazonprofiel) en de bandbreedte bevordert een veilig weggedrag.

  • Indien een wiel vervangen moet worden weet de bestuurder op welke wijze de bouten/moeren van het wiel aangedraaid moeten worden. Aandraaien vindt volgens een kruislings patroon plaats. Het vastzetten van de bouten/moeren gebeurt met een momentsleutel.

  • Indien motorolie moet worden bijgevuld, weet de bestuurder te vinden waar het juiste type olie vermeld staat (instructieboekje). Van de ruitenwisservloeistof kent de bestuurder de functie en de verschillende typen (reinigen en voorkomen bevriezing).

    • Soorten koppelmechanismen:

      • Vangmuilkoppeling

      • Kipperknobbel

      • Zwaaiende trekhaak

      • Gatenbalk

      • Koppelschotel

      • Kogelkoppeling

    • Aandachtspunten koppelmechanismen en aankoppelen:

      • Vergrendeling

      • Borging

    • Bij preventief onderhoud gaat het om:

      • Voorkoming van onnodige stilstand en kosten

      • Verhoging van de bedrijfszekerheid

      • Bevorderen van de verkeersveiligheid

      • Realiseren van een lagere milieubelasting

    • Bij overbelading gaat het om:

      • Ongunstig brandstofverbruik

      • Versnelde slijtage

      • Schade aan wegen

      • Verkeersveiligheid

      • Sancties

      • Invloed op de wegligging/rijeigenschappen

    • Bij het stuwen en zekeren van lading gaat het om:

      • De soort en eigenschappen van de lading (vaste en losse lading).

      • De methoden van ladingzekering:

        • krachtsluitende (neersjorren) ladingzekering

        • vormsluitende (opsluiten, direct zekeren) ladingzekering

    • Het afdekken van losse lading.

    • De hulpmiddelen bij ladingzekering van vaste lading:

      • sjorpunten.

      • spanbanden en de betekenis van de etiketten daarvan.

      • spankettingen.

      • spanelementen.

      • antislipmatten.

      • sjorhaken.

      • twistlocks.

      • stophout, balken en keggen.

    • De hulpmiddelen bij ladingzekering van losse lading:

      • beheerst laden.

      • netten, dekzeilen en kleppen.

    • Bij een bestuurder die niet goed is voorbereid op de verkeersdeelname, is de kans op verkeerde beslissingen groter. Dat kan leiden tot gevaarlijke (veiligheid), hinderlijke (doorstroming), minder milieuverantwoorde (milieu) en minder sociaal verantwoorde situaties (sociaal gedrag).

    • Bij een onjuiste stuur- en zithouding heeft de bestuurder onvoldoende overzicht, onvoldoende zicht op de instrumenten en onvoldoende controle over de bedieningsmechanismen (veiligheid).

    • Bij een beperkt uitzicht naar voor en naar achter en bij een beperkt gezichtveld worden gemakkelijk zaken over het hoofd gezien, waardoor de kans op te late en niet passende reacties is vergroot.

    • De linkervoet onnodig op het koppelingspedaal houden kan leiden tot slijtage.

      Onvoldoende bandenprofiel kan leiden tot minder grip, onbestuurbaarheid en langere remweg (veiligheid).

    • Onvoldoende bandenspanning leidt tot verminderde wegligging en snellere slijtage (veiligheid).

      Onvoldoende bandenspanning leidt tot hoger brandstofverbruik (milieu).

    • Defecte schokbrekers leiden tot:

      • een verminderde bestuurbaarheid.

      • onregelmatige slijtage aan de banden.

      • slechte wegligging.

      • scheef trekken bij remmen.

      • langere remweg.

1.2c Installeren: Mogelijke beslissingen/handelskeuzen

  • Al of niet gaan rijden als men als bestuurder onvoldoende voorbereid is.

  • Al of niet uitvoeren van voertuigcontrole.

  • Al of niet gaan rijden bij onvoldoende bandenspanning.

  • Al of niet gaan rijden bij onvoldoende technische staat van het voertuig.

1.3a Afsluiten van de rit: Waarnemen

  • Waarnemen: Reguliere afsluiting van de autorit

    • Plaats (geen hinder, geen gevaar).

    • Uitschakelen motor (parkeerrem, versnellingshandel, uitschakelen hulpapparatuur).

    • Kijken (spiegels).

    • Uitstappen bestuurder en passagiers (geen hinder, geen gevaar).

    • Ander verkeer.

    • Weer (wind, zicht e.d.).

  • Waarnemen: Handelen bij pech

    • Pechvoertuig veilig plaatsen, zodat het zo weinig mogelijk

    • hinder oplevert voor het overige verkeer.

    • Markeren van het pechvoertuig (waarschuwingslichten, gevarendriehoek).

    • Als bestuurder uitvoeren van “kleine reparaties” (lamp vervangen, wiel verwisselen e.d.).

    • Controle op reserve- en veiligheidsonderdelen (reservelampen, reservewiel, gevarendriehoek e.d.).

    • Inroepen hulpdiensten en slepen.

  • Waarnemen: Handelen bij een ongeval

    • Plaats van het ongeval niet verlaten.

    • Markeren van de plaats van het ongeval.

    • Waarschuwen naderend verkeer.

    • Inschakelen politie (alarmnummer 112).

    • Afhandeling van schade (schadeformulier).

  • Waarnemen: Toepassen basisregels EHBO

    • Op gevaar letten.

    • Nagaan wat er gebeurd is en wat iemand mankeert.

    • Slachtoffer gerust stellen.

    • Deskundige hulp inroepen (alarmnummer 112).

    • Slachtoffer niet verplaatsen.

  • Waarnemen: Wet- en regelgeving

    • Dood/zwaar lichamelijk letsel door schuld (art.6 WVW).

    • Doorrijden na ongeval is misdrijf (art. 7 WVW).

    • Schuld en aansprakelijkheid (art. 185 WVW).

    • Verzekering (WAM art. 2 [lid 1,2,3] en 3 [lid 1]: verplichte WA-verzekering) en schadeformulier.

    • Wettelijke bepalingen ten aanzien van slepen (art. 53 RVV).

    • Gebruik gevarendriehoek (art. 58 RVV).

1.3b Afsluiten van de rit: Voorspellen/evalueren

  • Wanneer de auto pechsignalen afgeeft, moet de bestuurder zo mogelijk doorrijden tot een parkeerplaats, parkeerhaven of een plaats waar veilig in de berm geparkeerd kan worden, omdat bij plaatsing op of vlak langs de rijbaan de kans op een botsing groot is (veiligheid). Bovendien wordt op die manier het overige verkeer zo weinig mogelijk gehinderd (doorstroming).

  • Meer dan 50% van de ongevallen op autosnelwegen vindt plaats op de vluchtstrook, bij pech op de autosnelweg dient dan ook zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van parkeerhavens, parkeerplaatsen en de eventuele ruimte naast de vluchtstrook in de berm (veiligheid).

  • Wanneer de auto op de vluchtstrook geplaatst moet worden, dient deze zo dicht mogelijk langs de vangrail geparkeerd te worden en dient de bestuurder niet in of achter de auto te wachten op hulp, maar achter de vangrail of in de berm (veiligheid).

  • Om te voorkomen dat kortsluiting in het elektrische circuit (en daarna brand) ontstaat, verdient het aanbeveling de accuklemmen los te nemen, de volgorde daarbij is dat eerst de klem aan de minpool wordt losgenomen en daarna de klem aan de pluspool (veiligheid).

  • Bij het slepen van een defecte auto moet er rekening mee gehouden worden, dat bij veel auto's wanneer de motor niet ingeschakeld is de remdruk voor een belangrijk deel wegvalt. In die auto's moet bij uitgeschakelde motor veel meer druk op het rempedaal worden uitgeoefend om te kunnen remmen (veiligheid).

    1.3c Afsluiten van de rit: Handelingskeuzes

    • Al of niet nemen van voorzorgsmaatregelen.

    • Al of niet markeren van de ongevalsplaats.

    • Al of niet inschakelen van deskundige hulp.

2 Stromen


2 Stromen samenvatting

Met stromen worden met name de voorwaartse verplaatsingen bedoeld: het wegrijden en stoppen, en het rijden op rechte en bochtige weggedeelten. Specifiek aandachtspunt bij het wegrijden is dat voorkomen moet worden al te heftig te accelereren.

Dit vanwege milieuaspecten (het hard optrekken veroorzaakt onnodige uitstoot) maar ook vanwege het feit dat dit gedrag als provocatie kan worden opgevat door anderen. Een bestuurder moet bij het rijden op rechte en bochtige weggedeelten rekening houden met allerhande aspecten van de weg: wegbreedte, wegverharding, uitzicht in bochten, verkeersdrukte, etc.

  • Wegrijden

  • Koers houden

  • Stoppen

2.1a Wegrijden: Waarnemen

  • Waarnemen: Algemeen

    • Kijkgedrag (voldoende ver vooruit kijken, van blikveld wisselen, juist gebruik spiegels).

    • Taxatie gedrag ander verkeer.

    • Starten motor (zonder gasgeven).

    • Gasgeven, schakelen (toerental), afremmen, uitrollen (geluid, uitstoot).

    • Positie (geen hinder).

    • Rijsnelheid (gecontroleerd, maar ook vlot en doortastend, snel naar gewenste eindsnelheid en gelijkmatig).

    • Volgafstand/ruimtekussen.

    • Passeerafstand.

    • Moment van overschakelen (toerental).

    • Reactiesnelheid.

    • Remweg (= reactieafstand + stopafstand).

    • Communiceren (voorspelbaar gedrag, contact met ander verkeer).

    • Voor laten gaan (tijd en ruimte geven).

    • Soort voertuig en breedte ervan.

    • Positie van tegemoetkomend verkeer.

    • Type weg.

    • Aantal rijstroken, breedte rijstrook.

    • Weggedeelten (fietspad, -strook (art 10, lid 2 RVV), trottoir).

    • Bebakening en markering.

    • Bermbegroeiing.

    • Wegverloop (bochten en versmallingen).

    • Kenmerken andere verkeersdeelnemers (sterke en zwakke verkeersdeelnemers).

    • Weersomstandigheden.

  • Waarnemen: Wet- & regelgeving

    • Regels inzake voor laten gaan.

    • Regels inzake snelheidslimieten per wegcategorie en voertuigcategorie (art. 19 t/m 22a RVV).

    • Verplichting zoveel mogelijk rechts te rijden (art.3, lid 1, RVV).

    • Teken geven bij wegrijden (art. 55 RVV).

    • Verplicht opvolgen van aanwijzingen (art 12 WVW).

2.1b Wegrijden: Voorspellen/evalueren

  • Te sterke acceleratie en hoge rijsnelheden zorgt voor grotere geluidsproductie, hoger brandstofverbruik, geen maximale grip op weg en slijtage van banden (milieu, doorstroming).

  • Rijden in (lage) versnelling met hoog toerental kost meer brandstof en veroorzaakt meer geluid (milieu). Groter verbruik leidt tot grotere uitstoot.

  • Bij plotseling snel wegrijden en korte volg- en passeerafstanden is de kans op te late reacties van ander verkeer groot (met name zwakke verkeersdeelnemers, maar ook bestuurders van vrachtauto’s (veiligheid, doorstroming, sociaal rijgedrag).

  • Verandering van plaats op de weg kan leiden tot te dichte nadering van tegenliggers of objecten (veiligheid). Verminderde bestuurbaarheid en/of te korte volgafstand kan te late of niet passende reacties opleveren Naarmate eigen voertuig breder, is er minder tussenruimte t.o.v. tegemoetkomend verkeer (veiligheid).

  • Bij afwezigheid van fiets- en voetpaden vaker fietsers/voetgangers op de weg en daarom positie op de weg vaker naar links (veiligheid).

  • Kleinere tussenruimte om te passeren verhoogt kans op te dichte nadering (veiligheid).

2.1c Wegrijden: Handelingskeuzen

  • Wel of niet wegrijden in bepaalde verkeerssituaties.

  • Wel of niet wegrijden bij aanwezigheid andere verkeersdeelnemers.

  • Wel of niet communiceren met andere verkeersdeelnemers bij het wegrijden.

2.2a Koers houden: Waarnemen

  • Waarnemen: Algemeen

    • Sturen (stand van handen, gebruik stuur, stuurmethode: doorgeven, overpakken, geen plotselinge stuurbewegingen).

    • Kijkgedrag (voldoende ver vooruit, blikveld wisselen, gebruik spiegels).

    • Schakelen (toerental).

    • Taxatie gedrag ander verkeer.

    • Positie (stabiele laterale positie).

    • Rijden van bochten (vloeiend en comfortabel, op tijd teruggeschakeld).

    • Voertuigbediening geautomatiseerd.

    • Volgafstand/ruimtekussen.

    • Passeerafstand (rechts, links).

    • Uitwijkruimte (tijd en ruimte aan ander verkeer).

    • Communiceren (voorspelbaar gedrag, contact met ander verkeer).

    • Principes brandstofbesparende rijstijl (Het Nieuwe Rijden).

    • Rijsnelheid (aangepast aan omstandigheden maar ook vlot en doortastend, gelijkmatige snelheid, nadersnelheid aangepast bij bochten).

    • Rijden in file (niet onnodig wisselen van rijstrook).

    • Onderdelen die deel uitmaken van de weg.

    • Indeling infrastructuur (Duurzaam veilig/wegcategorieën).

    • Bebakening en markering.

    • Verkeersinzichtelijke betekenis van verkeersborden.

    • Soorten wegdek.

    • Speciale voorzieningen op de weg.

    • Bijzondere weggedeelten.

    • Tunnels.

    • Risicovolle gebieden (scholen, bouwterreinen, werk in uitvoering e.d.).

    • Speciale stroken op de weg (spitsstroken, doelgroepstroken e.d.).

    • Informatiesystemen (dynamisch route-informatiepaneel (DRIP), parkeer route-informatiesysteem (PRIS)).

    • Waarneembaarheid van bochten en van wegverloop.

    • Kenmerken andere verkeersdeelnemers (sterke en zwakke verkeersdeelnemers).

    • Weersomstandigheden.

    • Toepassing wegverkanting (middelpuntvliedende kracht).

    • Risico’s van ‘nabocht’.

    • Kantelgevaar vrachtauto’s.

    • Risico’s van spoorvorming.

    • Invloed stuurkarakter voertuig.

Waarnemen: Wet- & regelgeving

  • Plaats op de weg (zoveel mogelijk rechts houden; art. 3, lid 1, RVV).

  • Gebruik rijbaan (art. 10 RVV).

  • Rechterrijstrook volgen.

  • Regels voor rijden in file.

  • Regels maximumsnelheid (art. 19 t/m 22a RVV).

  • Voorbijrijden stilstaande bus/ tram (art. 52 RVV).

2.2b Koers houden: Voorspellen/evalueren

  • Bij grote verkeersdrukte op autosnelweg en korte volgafstand tussen auto's wordt op tijd reageren op remmende voorligger bemoeilijkt (veiligheid).

  • Langdurig links rijden op de autosnelweg verspert de doorgang voor achterliggend verkeer en kan leiden tot irritatie bij andere weggebruikers (sociaal rijgedrag, doorstroming).

  • Onnodig langzamer rijden dan de maximaal toegestane snelheid ter plaatse kan andere weggebruikers verrassen, waardoor zij niet op tijd kunnen reageren (veiligheid, doorstroming, sociaal rijgedrag).

  • Sneller rijden dan de maximumsnelheid geeft grotere kans op dicht naderen van voorliggend verkeer en op verrassing bij andere weggebruikers (veiligheid, sociaal rijgedrag).

  • Sneller rijden dan de maximumsnelheid geeft grotere uitstoot en geluidsproductie (milieu).

  • Niet (op tijd) opvolgen van verkeerstekens op en rond de autosnelweg kan leiden tot onderbrekingen in de verkeersstroom (doorstroming) en tot verwarring bij andere weggebruikers (veiligheid, sociaal rijgedrag).

  • Bij plotselinge snelheidsvermindering en korte volgafstand is er kans op te late reacties van volgend verkeer, zoals zwakkere verkeersdeelnemers en bestuurders van vrachtauto’s (sociaal rijgedrag, veiligheid).

  • Bij hoge snelheden in bochten kan bestuurbaarheid auto minder worden en plaats op de weg moeilijker gehandhaafd worden (veiligheid).

  • Hoge snelheden bij wegversmallingen kan handhaving van de plaats op de weg bemoeilijken (veiligheid).

  • Verminderde reactiesnelheid leidt via langere reactieafstand tot langere remweg (veiligheid).

  • Te sterk afremmen kan in druk verkeer aanleiding zijn voor filevorming (doorstroming, bereikbaarheid).

  • Naarmate men meer rechts houdt, is er meer tussenruimte t.o.v. tegemoetkomend verkeer (veiligheid).

  • Naarmate tegemoetkomend voertuig breder, is er minder tussenruimte (veiligheid).

  • Naarmate eigen voertuig breder, is er minder tussenruimte t.o.v. tegemoetkomend verkeer (veiligheid).

  • Naarmate rijsnelheid hoger is, zal bij bochtig wegverloop eigen rijstrook sneller verlaten worden; kans op verrassing andere weggebruikers (veiligheid).

  • Bij overhangende bermbegroeiing positie op de weg meer naar links (veiligheid).

  • Bij afwezigheid van fiets- en voetpaden vaker fietsers/voetgangers op de weg en daarom positie op de weg vaker naar links (veiligheid, doorstroming).

  • Kleinere tussenruimte om te passeren verhoogt kans op te dichte nadering (veiligheid).

  • Minder snel rijden levert een substantiële brandstofbesparing op. Rijden met 100 km/h in plaats van 110 km/h bespaart circa 10% brandstof (milieu).

  • De uitstoot van schadelijke stoffen neemt meer dan evenredig toe met de toename van de snelheid. Wanneer bijvoorbeeld gemiddeld 150 km/h gereden wordt, is de uitstoot van schadelijke stoffen ruwweg twee maal zo groot als bij een gemiddelde snelheid van 100 km/h (milieu).

  • Wanneer de snelheid van circa 90 km/h naar circa 120 km/h wordt opgevoerd, zal de geluidsproductie met gemiddeld 4 à 5 dB(A) toenemen (milieu).

  • Het zicht op de aanwezigheid van een bocht en het verloop daarvan wordt veelal vergemakkelijkt door de ‘taal van de weg’ zoals bochtschilden, bermpalen, belijningen op het wegdek en langs de weg staande bomen (veiligheid).

  • Anders dan op rechte weggedeelten is de zichtafstand in bochten afhankelijk van de straal van de bocht (veiligheid).

  • Rijden met onaangepast hoge rijsnelheid kan leiden tot:

    • verlies maximale grip op de weg.

    • verminderde bestuurbaarheid in bochten.

    • bemoeilijkte handhaving plaats op de weg.

    • vernauwing blikveld, waardoor het zicht zijwaarts minder wordt.

    • gewenning aan hoge snelheid.

    • onnodige belasting van het milieu.

    • extra slijtage van banden.

  • Onrustig en inconsequent rijgedrag maakt het voor andere weggebruikers moeilijk goed te anticiperen.

2.2c Koers houden: Handelingskeuzen

  • Wel of niet van positie veranderen.

  • Wel of niet de snelheid aanpassen.

  • Wel of niet remmen.

  • Keuze van de juiste stuurmethode.

  • Keuze van de juiste versnelling.

  • Keuze van het juiste toerental.

2.3a Stoppen: Waarnemen

  • Waarnemen: Algemeen

    • Moment van stoppen (op tijd vertragen, geen onnodige stops).

    • Kijkgedrag (voldoende ver vooruit, blikveld wisselen, gebruik spiegels).

    • Wijze van vertragen (op tijd vertragen, uitrollen in de versnelling).

    • Motor uitschakelen bij lange tussenstops (HNR)

    • Volgafstand/ruimtekussen.

    • Positie (geen hinder).

    • Voor laten gaan (ruimte gunnen aan ander weggebruikers).

    • Communiceren (voorspelbaar gedrag, contact met ander verkeer).

    • Stopafstand is de som van de afgelegde weg in de reactietijd en de remweg.

    • Handelen in noodsituaties (risicoperceptie, anticiperen en op tijd snelheid aanpassen).

    • Bijzondere weggedeelten.

    • Speciale stroken op de weg.

    • Soort voertuig en breedte ervan.

    • Positie van tegemoetkomend verkeer.

    • Type weg.

    • Aantal rijstroken, breedte rijstrook.

    • Bebakening en markering.

    • Bermbegroeiing.

    • Wegverloop (bochten en versmallingen).

    • Kenmerken andere verkeersdeelnemers (sterke en zwakke verkeersdeelnemers).

    • Weersomstandigheden.

  • Waarnemen: Wet- & regelgeving

    • Onderscheid stoppen, stilstaan en parkeren.

    • Regels inzake weggedeelten en categorie wegen (kruispunt, fietsstrook, in- en uitrit, voetgangersoversteekplaats, voetpaden busstrook, tunnel, brug, tram-/spoorwegovergang, in- en uitrijstroken, e.d.; art. 23 RVV).

    • Verkeerstekens op borden (bijv. stopverbod, parkeerverbod, bushalte, invalidenplaats, vergunninghoudersplaats, parkeerschijfzone, e.d.; art 24 en art. 25 RVV).

    • Verkeerstekens op de weg (bijv. gele doorgetrokken streep, parkeervakken; art. 24 en art. 25 RVV).

    • Dubbel parkeren is verboden (art. 24, lid 2 RVV).

2.3b Stoppen: Voorspellen/evalueren

  • Sterk en plotseling afremmen in een drukke verkeerssituatie kan aanleiding zijn tot congestie vanwege een ‘schrikeffect’ bij het andere verkeer (doorstroming).

  • Als het noodzakelijk is flink te remmen dan dient rekening gehouden te worden met een te late of niet passende reactie van eventueel volgend verkeer, met name als het zwaar verkeer betreft (veiligheid).

  • Remmen betekent altijd verlies van opgebouwde snelheid en daarmee verlies van energie: als men veelvuldig moet remmen ontstaat onnodige uitstoot van vervuilende stoffen (milieu).

  • Uit de nadersnelheid moet het overige verkeer kunnen opmaken wat de bestuurder van plan is te gaan doen (sociaal gedrag).

  • De remweg is afhankelijk van (veiligheid):

    • de rijsnelheid.

    • de remvertraging.

    • de belading van het voertuig (bagage, passagiers).

    • de toestand van het wegdek.

  • Bij een verdubbeling van de rijsnelheid is de remweg 4 keer zo lang (veiligheid).

2.3c Stoppen: Handelingskeuzen

  • Wel of niet uitrollen.

  • Wel of niet de motor uitschakelen.

  • Keuze van stopplaats.

3 Kruisen


3 Kruisen samenvatting

Bij het berijden van kruispunten kunnen grofweg drie taakaspecten worden onderscheiden, het links afslaan, het rechts afslaan en het rechtdoor rijden op kruispunten. Belangrijk bij kruispunten is dat informatie over de eigenschappen van het kruispunt in een zo vroeg mogelijk stadium moeten worden vastgesteld, zodat de juiste actie op tijd geselecteerd kan worden.

  1. Oversteken

  2. Rechts afslaan

  3. Links afslaan

3.1a Oversteken: Waarnemen

  • Waarnemen: Algemeen

    • Kijkgedrag (voldoende ver vooruit kijken, van blikveld wisselen, juist gebruik spiegels).

    • Positie op de weg (niet blokkeren kruisingsvlak).

    • Zicht voor en achter.

    • Naderrichting links-rechts.

    • Snelheid (aangepaste naderingssnelheid, maar ook voldoende vlot en doortastend).

    • Vertragen (op tijd gas terug en uitrollen in de versnelling).

    • Taxatie gedrag ander verkeer.

    • Voor laten gaan.

    • Tijd en ruimte gunnen aan ander weggebruikers.

    • Communiceren (voorspelbaar gedrag, contact met ander verkeer).

    • Lengte/breedte eigen en andere voertuigen.

    • Aantal rijstroken (1 of 2).

    • Wegbreedte.

    • Waarneembaarheid kruispunten.

    • Bermbegroeiing.

    • Soort kruispunt/wegaansluiting (gelijkwaardig/ongelijkwaardig; gelijkvloers/ongelijkvloers e.d.).

    • Voertuigcategorieën.

    • Wegcategorieën.

    • Tegemoetkomende bestuurders: rechtdoor, rechtsaf.

    • Bestuurders zelfde richting (inhalen, volgafstand).

    • Voorsorteervakken.

  • Waarnemen: Wet- & regelgeving

    • Onderscheid voorrang en vrije doorgang.

    • Hoofdregel rechts gaat voor (art.15, lid 1 RVV).

    • Bestuurders op onverharde weg moeten voorrang verlenen aan bestuurders op verharde weg (art.15, lid RVV).

    • Bestuurders verlenen voorrang aan bestuurders van een tram (art.15 lid 2 RVV).

    • Weggebruikers moeten voorrangsvoertuigen voor laten gaan (art.50 RVV).

    • Naderingssnelheid aanpassen op kruispunten (art.15 RVV).

    • Kruispunten niet blokkeren (art.14 RVV).

    • Verkeersteken op weg, bord (aanwezigheid haaientanden, art.80 RVV).

    • Verkeerstekens (verplichte rijrichting, verbod af te slaan) opvolgen.

    • Linksaf: tegemoetkomend verkeer voor laten gaan.

    • Signalen geven.

    • Bij afslaan mag worden voorgesorteerd (art.17 RVV).

    • Bij afslaan gaat rechtdoorgaand verkeer voor (art. 18 RVV).

3.1b Oversteken: Voorspellen/evalueren

  • Stilstaan, keren en parkeren op kruispunt kan de doorgang voor andere weggebruikers blokkeren (doorstroming) en de kans op op tijd reageren bij naderend verkeer verkleinen (veiligheid).

  • Te hoge naderingssnelheid leidt tot schrikreactie bij ander verkeer (sociaal rijgedrag, veiligheid).

  • Plotseling snelheid verminderen kan leiden tot niet op tijd reageren, te dichte nadering, niet op tijd tot stilstand komen van achterliggend verkeer (veiligheid).

  • Hoogte eigen rijsnelheid bepaalt hoe plotseling een handeling moet worden uitgevoerd.

  • Niet voorsorteren tegen de wegas: achterop komend verkeer heeft geen passeerruimte (doorstroming).

  • Niet voorsorteren naar rechts: achterop komend verkeer heeft geen passeerruimte (doorstroming).

  • Niet voorsorteren op linker rijstrook: weg afgesloten voor achterliggend verkeer (doorstroming).

  • Het niet opvolgen van een verkeersteken (teken op de weg; verkeerslicht; bord verboden in te rijden) brengt medeweggebruikers in verwarring en leidt tot niet passende reacties (veiligheid) (veiligheid, sociaal rijgedrag).

  • Het niet geven van een teken brengt medeweggebruikers in verwarring (veiligheid, sociaal rijgedrag).

  • Bij grote drukte in tegengestelde rijrichting: zonder meer links afslaan leidt tot onderbreken van de stroom tegemoetkomend verkeer (doorstroming).

  • De snelheid waarmee een verkeerssituatie genaderd wordt, moet altijd aangepast zijn aan de omstandigheden en zodanig gekozen zijn dat de bestuurder in staat is zijn auto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is (veiligheid). Uit de naderingssnelheid moet voor andere weggebruikers op te maken zijn wat de autobestuurder van plan is te gaan doen (sociaal rijgedrag).

3.1c Oversteken: Handelingskeuzen

  • Wel of niet oversteken.

  • Wel of niet de snelheid aanpassen.

  • Wel of niet voorsorteren.

3.2a Rechts & links afslaan: Waarnemen

  • Waarnemen: Algemeen

    • Links-rechts positie op de weg.

    • Kijkgedrag (voldoende ver vooruit, blikveld wisselen, gebruik

      spiegels).

    • Zicht voor en achter.

    • Naderrichting links-rechts.

    • Snelheid (aangepaste naderingssnelheid, maar ook vlot en doortastend).

    • Vertragen (op tijd gas terug en uitrollen in de versnelling).

    • Schakelen (vermijden terugschakelen via meerdere versnellingen).

    • Bochten (op tijd teruggeschakeld, maar zo mogelijk in 3e versnelling).

    • Richting aangeven (op tijd).

    • Voorsorteren (op juiste wijze, onbelemmerde doorgang. Juist

      gebruik voorsorteerstroken/ opstelvakken).

    • Taxatie gedrag ander verkeer.

    • Voor laten gaan.

    • Tijd en ruimte gunnen aan ander weggebruikers.

    • Communiceren (voorspelbaar gedrag, contact met ander verkeer).

    • Bermbegroeiing.

    • Soort kruispunt (gelijkwaardig, ongelijkwaardig).

    • Voertuigcategorieën.

    • Wegcategorieën.

    • Tegemoetkomende bestuurders: rechtdoor, rechtsaf.

    • Voorsorteervakken.

  • Waarnemen: Wet- & regelgeving

    • Onderscheid voorrang en vrije doorgang.

    • Hoofdregel rechts gaat voor (art.15, lid 1 RVV).

    • Bestuurders op onverharde weg moeten voorrang verlenen aan bestuurders op verharde weg (art.15, lid RVV).

    • Bestuurders verlenen voorrang aan bestuurders van een tram (art.15 lid 2 RVV).

    • Weggebruikers moeten voorrangsvoertuigen voor laten gaan (art.50 RVV).

    • Naderingssnelheid aanpassen op kruispunten (art.15 RVV).

    • Kruispunten niet blokkeren (art.14 RVV).

    • Verkeersteken op weg, bord (aanwezigheid haaientanden, art.80 RVV).

    • Verkeerstekens (verplichte rijrichting, verbod af te slaan) opvolgen.

    • Linksaf: tegemoetkomend verkeer voor laten gaan.

    • Signalen geven.

    • Bij afslaan mag worden voorgesorteerd (art.17 RVV).

    • Bij afslaan gaat rechtdoorgaand verkeer voor (art. 18 RVV).

3.2b Rechts & links afslaan: Voorspellen/evalueren

  • Als niet op tijd of op een onjuiste wijze wordt voorgesorteerd, kan dat ertoe leiden dat het achteropkomende verkeer onvoldoende passeerruimte heeft (doorstroming).

  • Het niet op tijd of onjuist geven van een teken kan ertoe leiden dat het achteropkomende of tegemoetkomende verkeer wordt verrast. Daardoor kan het niet op tijd en niet adequaat reageren (veiligheid).

  • De bestuurder moet erop voorbereid zijn, dat vrij liggende fietspaden in twee richtingen mogen worden bereden en dat fietsers en bromfietsers daarom ook uit de tegemoetkomende richting kunnen komen (veiligheid).

3.2c Rechts & links afslaan: Handelingskeuzen

  • Wel of geen richting aangeven. Tijdstip van richting aangeven. Wel of niet voorsorteren.

  • Wel of niet terugschakelen.

  • Wel of niet de snelheid aanpassen.

4 Van rijstrook wisselen


4 Van rijstrook wisselen samenvatting

Het zijdelings verplaatsen heeft betrekking op die handelingen, die een verplaatsing op het dwarsprofiel van de weg betekenen, maar waarbij niet wordt afgeslagen van de hoofdrijbaan. Gedacht kan worden aan het wisselen van rijstrook, maar ook aan invoegen en uitrijden op auto(snel)wegen.

  1. Van rijstrook wisselen

  2. Inhalen

  3. Invoegen

  4. Uitrijden

4.1a Rechts & links afslaan: Waarnemen

  • Waarnemen: Algemeen

    • Kijkgedrag (voldoende ver vooruit, blikveld wisselen,

      gebruik spiegels).

    • Taxatie gedrag ander verkeer.

    • Rijsnelheid (aangepast aan omstandigheden, maar ook vlot en doortastend).

    • Schakelen (op tijd schakelen in hogere versnelling).

    • Volgafstand/ruimtekussen.

    • Richting aangeven (juiste wijze, op tijd).

    • Beschikbare ruimte (links/rechts).

    • Positie (zichtbaarheid, niet onnodig lang links rijden).

    • Tijd en ruimte gunnen aan ander weggebruikers.

    • Communiceren (voorspelbaar gedrag, contact met ander verkeer).

  • Waarnemen: Wet- & regelgeving

    • Regel inzake voor laten gaan ander verkeer bij zijdelingse verplaatsing (art. 54 RVV).

    • Regel inzake teken geven bij zijdelingse verplaatsing (art. 55 RVV).

4.1b Rechts & links afslaan: Voorspellen/evalueren

  • Vaak van rijstrook wisselen moet worden voorkomen, dit kan gevaarlijk zijn (veiligheid) en leidt tot irritatie bij het andere verkeer (sociaal gedrag).

  • Om de rijsnelheid van achteropkomend verkeer te kunnen bepalen, moet de bestuurder een aantal keren achter elkaar in de spiegel kijken (veiligheid).

  • Door verminderd zicht kan achteropkomend verkeer niet op tijd opgemerkt worden (veiligheid).

  • Bij het van rijstrook wisselen is het belangrijk in de spiegels te kijken en vooral opzij van de auto te kijken in verband met de aanwezige dode hoek (veiligheid).

4.1c Rechts & links afslaan: Handelingskeuzen

  • Wel of geen richting aangeven.

  • Tijdstip van richting aangeven.

  • Wel of niet de snelheid aanpassen.

  • Wel of niet van rijstrook wisselen.

4.2a Inhalen: Waarnemen

  • Waarnemen: Algemeen

    • Kijkgedrag (voldoende ver vooruit, blikveld wisselen, gebruik spiegels).

    • Zicht voor en achter.

    • Rekening houden met dode hoek.

    • Vrij(e) ruimte(kussen) achter, naast en uiteindelijk voor in te halen voertuig.

    • Zicht achteruit vanuit in te halen voertuig (bijv. vrachtwagen, aanhangwagen).

    • Snelheid (snelheidsverschil) en acceleratie (aangepast aan omstandigheden, maar ook vlot en doortastend).

    • Taxatie gedrag van ander verkeer (tegemoetkomend en achteropkomend verkeer: scannen, vaststellen ruimte en rijsnelheid).

    • Positie (niet onnodig links blijven rijden).

    • Richting aangeven (juiste wijze, op tijd).

    • Tijd en ruimte gunnen aan ander weggebruikers.

    • Communiceren (voorspelbaar gedrag, contact met ander verkeer).

    • Voorgesorteerden (bij rechts inhalen).

    • Soorten voertuigen ander verkeer (auto’s, trams, fiets, brommers).

    • Wegcategorie (autosnelweg, autoweg, 80 km, 50 km). Kenmerken wegverloop (bochten, bomen, wegbreedte). Kruispunten.

    • Aantal rijstroken.

    • Blokmarkering.

    • Doorgetrokken streep.

    • Voetgangersoversteekplaats.

    • File.

  • Waarnemen: Wet- & regelgeving

    • Inhaalverbod (borden F1 t/m F4).

    • Inhalen geschiedt links (hoofdregel, art.11, lid 1 RVV).

    • Links voorgesorteerde bestuurders rechts inhalen (art.11, lid 2 RVV).

    • Bestuurders rechts van blokmarkering mogen bestuurders links van markering rechts inhalen (art. 11, lid 4 RVV).

    • Trams rechts inhalen (art.11, lid 5 RVV).

    • Voertuigen voor voetgangersoversteekplaatsen verboden in te halen (art.12 RVV).

    • Inhalen files (art. 13 RVV).

    • Regel inzake signalen geven bij zijdelingse verplaatsing).

4.2b Inhalen: Voorspellen/evalueren

  • Door verminderd zicht kunnen achterop- en tegemoetkomend verkeer niet op tijd opgemerkt worden (veiligheid).

  • Door te korte volgafstand (zeker op enkelbaanswegen) kunnen andere bestuurders inhalende bestuurder niet op tijd opmerken; oogcontact moeilijk (veiligheid).

  • Mate van acceleratie bepaalt duur inhaalmanoeuvre: naderen tegenliggers (veiligheid).

  • Inschatting nabijheid tegemoetkomend verkeer beïnvloedt kans op te dichte nadering tijdens inhalen (veiligheid).

  • Kleine passeerafstand tussen voertuig en (brom)fietsers kan (brom)fietsers uit evenwicht en ten val brengen (veiligheid). Wegverloop (bochten, bomen) beïnvloedt de kans dat men tegemoetkomend verkeer op tijd kan waarnemen (veiligheid). Verkeersdrukte bepaalt of voldoende tijd en ruimte is om tegenliggers niet te dicht te naderen (veiligheid).

  • Bij een (voorgenomen) inhaalmanoeuvre dient rekening gehouden te worden met:

    • de manoeuvre zelf moet zo kort mogelijk zijn.

    • inhalen is een van de meest gevaarlijke handelingen.

    • het wegverloop kan de mogelijkheid beïnvloeden op tijd tegemoetkomend verkeer op te merken.

    • de weersomstandigheden kunnen de mogelijkheid beïnvloeden op tijd tegemoet komend verkeer op te merken.

    • bij een kleine passeerafstand (minder dan 1 meter) kunnen ingehaalde fietsers en bromfietsers schrikken, uit het evenwicht gebracht worden en vallen.

4.2c Inhalen: Handelingskeuzen

  • Al of niet inhalen onder verschillende omstandigheden (verminderd zicht, korte volgafstand, nabijheid tegemoetkomend verkeer, wegverloop, bochten, bomen, verkeersdrukte).

  • Keuze van varianten van uitvoering: afstand tot voorganger voorafgaand aan inhaalmanoeuvre, passeerafstand tussen voertuig en gepasseerde voertuigen.

  • Keuze en timing van deelhandelingen: moment van richting aangeven.

4.3a Invoegen: Waarnemen

  • Waarnemen: Algemeen

    • Kijkgedrag (voldoende ver vooruit, blikveld wisselen, gebruik spiegels).

    • Zicht voor en achter.

    • Rekening houden met dode hoek.

    • Volgafstand.

    • Voldoende ruimte.

    • Zichtbare positie.

    • Moment van invoegen.

    • Snelheid (snelheidsverschil) en acceleratie (op tijd aanpassen van snelheid).

    • Richting aangeven (juiste wijze, op tijd).

    • Taxatie gedrag ander verkeer (achteropkomend verkeer: scannen, vaststellen ruimte en rijsnelheid).

    • Tijd en ruimte gunnen aan andere weggebruikers.

    • Communiceren (voorspelbaar gedrag, contact met ander verkeer).

    • Beschikbare rijlijn na toerit vóór de oprit.

    • Nabocht vlak voor oprit.

    • Eigen rijsnelheid en positie ten opzichte van bestuurders hoofdrijbaan.

    • Mogelijkheden voor invoegen op autosnelwegen (invoegstrook, weefvak, taperaansluiting).

    • Weefvak, invoegstrook overgaand in rijstrook, korte invoegstrook: aanwezigheid, positie uitvoegend verkeer op hoofdrijbaan.

    • File op de hoofdrijbaan.

    • Beschikbare ruimte(kussen) of interval voor én na invoegen.

    • Dode hoek links.

    • Zicht op andere weggebruikers.

    • Blokmarkering.

  • Waarnemen: Wet- & regelgeving

    • Regels inzake wegcategorieën.

    • Bewegwijzering op autosnelwegen.

    • Bij uitvoeren bijzondere manoeuvres overige verkeer voor laten gaan (art.54 RVV).

    • Motorvoertuigen moeten teken geven bij zijdelingse verplaatsing (art.55 RVV).

4.3a Invoegen: Voorspellen/evalueren

  • Rijsnelheid en verkeersdrukte beïnvloeden de tijd en ruimte om in te voegen en daarmee de onbelemmerde doorgang van andere weggebruikers (doorstroming) en de kans op verrassing met niet passende reacties tot gevolg (veiligheid, sociaal gedrag).

  • Zicht op andere verkeersdeelnemers beïnvloedt opmerken ander verkeer (veiligheid).

  • Naderafstand overig verkeer is van invloed op ruimte om in te voegen (veiligheid, doorstroming).

  • Langere duur van invoegen vergroot de kans op te dichte nadering andere weggebruikers (veiligheid, doorstroming). Onderlinge snelheidsverschillen bij invoegstrook bemoeilijken het in- en uitvoegen voor deelnemende bestuurders (veiligheid, doorstroming).

  • File op de hoofdrijbaan: op tijd teken geven voorkomt verwarring, irritatie en hinder (sociaal gedrag).

  • Korte invoegstrook: plotseling stilstaan aan begin van invoegstrook kan leiden tot verrassing bij andere deelnemers (veiligheid).

  • Doorrijden en dwingend invoegen bij druk verkeer op hoofdrijbaan kan leiden tot niet passende reacties (veiligheid, sociaal gedrag).

4.4c Invoegen: Handelingskeuzen

  • Keuze van varianten van uitvoering: al of niet stoppen bij korte invoegstrook, dan wel snelheid vermeerderen en met richtingaanwijzer afdwingen e.d.

  • Keuze en timing van deelhandelingen: moment van richting aangeven, moment van verlaten invoegstrook, vóór of achter een ander voertuig weven e.d.

4.4a Uitrijden: Waarnemen

  • Waarnemen: Algemeen

    • Kijkgedrag (voldoende ver vooruit, blikveld wisselen, gebruik spiegels).

    • Zicht voor en achter.

    • Rekening houden met dode hoek.

    • Volgafstand.

    • Voldoende ruimte.

    • Zichtbare positie.

    • Moment van uitrijden.

    • Snelheid (snelheidsverschil) en acceleratie (op tijd aanpassen van snelheid/ uitrollen).

    • Richting aangeven (juiste wijze, op tijd).

    • Taxatie gedrag ander verkeer (achteropkomend verkeer: scannen, vaststellen ruimte en rijsnelheid).

    • Tijd en ruimte gunnen aan ander weggebruikers.

    • Communiceren (voorspelbaar gedrag, contact met ander verkeer).

    • Mogelijkheden voor uitrijden op autosnelwegen (uitrijstrook, weefvak, taperaansluiting).

    • Beschikbare ruimte(kussen) of interval voor én na uitrijden.

    • Dode hoek rechts.

    • Zicht op andere weggebruikers.

    • Blokmarkering.

  • Waarnemen: Wet- & regelgeving

    • Regels inzake wegcategorieën.

    • Bewegwijzering op autosnelwegen en wijze van uitrijden.

    • Bij uitvoeren bijzondere manoeuvres overige verkeer voor laten gaan (art.54 RVV).

    • Motorvoertuigen moeten teken geven bij zijdelingse verplaatsing (art.55 RVV).

4.4a Uitrijden: Voorspellen/evalueren

  • Rijsnelheid en verkeersdrukte beïnvloeden de tijd en ruimte om in te voegen en daarmee de onbelemmerde doorgang van andere weggebruikers (doorstroming) en de kans op verrassing met niet passende reacties tot gevolg (veiligheid, sociaal gedrag).

  • Zicht op andere verkeersdeelnemers beïnvloedt het opmerken van ander verkeer (veiligheid).

  • Het is van belang dat men pas op de uitrijstrook snelheid vermindert, anders wordt het achteropkomende verkeer gehinderd (doorstroming) en kunnen gevaarlijke situaties ontstaan (veiligheid).

  • Je moet op tijd aangeven dat je gaat uitvoegen op circa 300 meter voor de uitrijstrook (sociaal gedrag).

  • Wanneer iemand zich op de uitrijstrook bevindt kan het verstandig zijn de richtingaanwijzer langer aan te houden. Bij een gecombineerde uitrijstrook bevordert dit de duidelijkheid naar de andere weggebruikers (sociaal gedrag).

4.4c Uitrijden: Handelingskeuzen

  • Keuze van varianten van uitvoering: al of niet stoppen bij korte invoegstrook, dan wel snelheid vermeerderen en met richtingaanwijzer afdwingen e.d.

  • Keuze en timing van deelhandelingen: moment van richting aangeven, moment van verlaten invoegstrook, vóór of achter een ander voertuig weven e.d.

5 Manoeuvreren


5 Manoeuvreren samenvatting

Manoeuvreren Ten aanzien van het manoeuvreren wordt bij de rijproef onderscheid gemaakt in 9 bijzondere verrichtingen. Deze opsplitsing wordt ten aanzien van de theorie van de rijtaak niet gemaakt. De kennisbasis voor het manoeuvreren is voor al deze 9 bijzondere verrichtingen in feite hetzelfde en valt onder hoofdrijtaak 1.

5.1a Rechts & links afslaan: Waarnemen

  • Waarnemen: Algemeen

    • Plaats op de weg (niet onnodig veel ruimte nemen en geen

      hinder).

    • Zichtbaar voor en zicht op andere weggebruikers.

    • Kijkgedrag (blikveld wisselen en voortdurend spiegelen).

    • Moment van uitvoering.

    • Snelheid (aangepast aan omstandigheden, maar ook vlot en doortastend).

    • Voor laten gaan.

    • Tijd en ruimte gunnen aan andere weggebruikers.

    • Communiceren (voorspelbaar gedrag, contact met ander verkeer).

    • Bijzondere weggedeelten (in- en uitritten, invoegen uitrijstroken, rijstrook, bruggen, viaducten, tunnels).

  • Waarnemen: Wet- & regelgeving

    • Onderscheid stoppen, stilstaan en parkeren.

    • Regels inzake weggedeelten en categorie wegen (kruispunt, fietsstrook, in- en uitrit, voetgangersoversteekplaats, voetpaden busstrook, tunnel, brug, tram-/spoorwegovergang, in- en uitrijstroken, e.d.; art.23 RVV).

    • Alleen keren, achteruitrijden en parkeren als anderen niet gehinderd worden.

    • Verkeerstekens op borden (bijv. stopverbod, parkeerverbod, bushalte, invalidenplaats, vergunninghoudersplaats, parkeerschijfzone, e.d.; art.24 en art.25 RVV).

    • Verkeerstekens op de weg (bijv. gele doorgetrokken streep, parkeervakken; art.24 en art.25 RVV).

    • Dubbel parkeren is verboden (art.24, lid 2 RVV).

    • Regels inzake wegcategorieën.

    • Bij uitvoeren bijzondere manoeuvres overige verkeer voor laten gaan (art.54 RVV).

5.1a Rechts & links afslaan: Voorspellen/evalueren

  • Stilstaan, keren en parkeren op kruispunt kan de doorgang voor andere weggebruikers blokkeren en de kans op op tijd reageren bij naderend verkeer verkleinen (veiligheid).

  • Keren, parkeren en achteruitrijden op bijzondere weggedeelten leiden tot blokkeren van de doorgang van andere weggebruikers (doorstroming).

  • Keren, parkeren en achteruitrijden op stukken wegen waar met hoge snelheid wordt gereden kan leiden tot niet op tijde reacties van andere weggebruikers (veiligheid).

  • Stilstaan, keren en parkeren op kruispunt kan de doorgang voor andere weggebruikers blokkeren (doorstroming) en de kans op op tijd reageren bij naderend verkeer verkleinen (veiligheid). Rijsnelheid en verkeersdrukte beïnvloeden de tijd en ruimte om manoeuvre uit voeren (veiligheid).

  • Zicht op andere verkeersdeelnemers beïnvloedt het opmerken van ander verkeer (veiligheid).

  • Naderafstand overig verkeer is van invloed op ruimte om manoeuvre uit voeren (veiligheid).

  • Uitvoeren manoeuvre bij verminderd zicht of grote drukte kan leiden tot blokkeren van de doorgang van andere weggebruikers of tot verrassing, met niet passende reacties tot gevolg (veiligheid).

  • Langere duur manoeuvre vergroot de kans op te dichte nadering van andere weggebruikers (veiligheid).

5.1c Rechts & links afslaan: Handelingskeuzen

  • Keuze van varianten van uitvoering:op welke plek, welke bijzondere verrichting uitvoeren.

  • Keuze en timing van deelhandelingen: moment van insturen, moment van afremmen.

6 Toetsmatrijs: WRM categorie B - theorie-examen 1a: theorie van de rijtaak

OnderwerpenAantal vragen

RVV1: Begrippen,gelijkstelling (art. 1, 2)

1

RVV2: Plaats op de weg (art. 3 t/m 10)

1

RVV3: Inhalen, files (art. 11 t/m 13)

1

RVV4: Gedrag op kruispunten en overwegen (art. 14 t/m 18)

5

RVV5: Maximumsnelheid (art. 19 t/m 22b)

2

RVV6: Stilstaan en parkeren (art. 23 t/m 27 + 85)

2

RVV7: Signalen (art. 28 t/m 31)

1

RVV8: Verlichting (art. 32 t/m 41a)

2

RVV9: Auto(snel)wegen (art. 42 t/m 43)

1

RVV10: Erven en rotondes (art. 44 t/m 48)

1

RVV11: Voetgangers, voorrangsvoertuigen, vee t/m slepen (art. 49 t/m 53)

1

RVV12:Bijzondere manoeuvres, onnodig geluid (art. 54 t/m 57)

1

RVV13: Gevarendriehoek t/m vervoer personen (art. 58 t/m 61b)

1

RVV14: Verkeerstekens: algemeen, verkeersborden en – lichten (art. 62 t/m 75)

1

RVV15: Verkeerstekens op het wegdek (art. 76 t/m 81)

1

RVV16: Aanwijzingen (art. 82 t/m 84, 86c, 86d)

  • bijlage 1,2

2

WET1: De in het brondocument 1.a genoemde art. uit WVW, KR, WRM, RR en Regeling Voertuigen

10

Totaal

34

HoofdrijtakenVeiligheidDoorstromingMilieuSociaal rijgedrag
  1. Voorbereiden/ afsluiten/manoeuvreren

44

3

  1. Stromen

3

2

1

1

  1. Kruisen

3

2

1

  1. Zijdelings verplaatsen

3

2

1

Kijk voor meer info over het examen zelf op de examendetailpagina van categorie B.