Naar hoofdinhoud
Een foto van een hand van een oudere man die een formulier invult op een tafel. Aan de overkant zie je de handen van de mensen aan de andere kant van de tafel.

Brondocument: WRM T - thema II.2 – theorie-examen 2b - lesuitvoering & beoordeling

Ingangsdatum: 01-04-2022, versie -

Brondocument: WRM T - thema II.2 – theorie-examen 2b - lesuitvoering & beoordeling

Dit brondocument hoort bij het theorie-examen 2b lesuitvoering & beoordeling WRM categorie T.

In dit brondocument zijn leerdoelen inclusief uitleg opgenomen. Het is onderverdeeld in 3 hoofdtaken (1 t/m 3) met verschillende subtaken (1.1, etc.) met een samenvatting voor de duidelijkheid, onderdelen (0.1a), leerdoelen (vetgedrukt, uitleg cursief) en begrippen (cursief).

Je vindt ze in aflopende volgorde in onderstaande titelgroottes.

0 Voorbeeldhoofdtaak

0.1 Voorbeeldsubtaak (met samenvatting)

0.1a Voorbeeldonderdeel

  • Voorbeeldleerdoel

    Voorbeeldleerldoeluitleg
    Begrip: voorbeeldbegrip


Inhoudsopgave

Samenvatting

Hoofdtaken

1 Instructie geven
2 Coachen
3 Beoordelen van rijvorderingen

Toetsmatrijs

4 Toetsmatrijs


Samenvatting

3 Beoordelen van rijvorderingen

3.1  Kiezen van toets en toetsmoment

  • K1: De instructeur kiest relevante momenten om rijvaardigheid te toetsen.

  • K2: De instructeur K2 De rijinstructeur kiest een voor het doel relevante toets

3.2  Voorbereiden van de toetsafname

  • V1: De instructeur schept die afnamecondities bij de toets waardoor leerlingen de kans krijgen hun ware kunnen te tonen.

  • V2: De rijinstructeur introduceert de toets op zo’n manier dat de leerling exact weet wat en hoe er getoetst wordt.

  • V3: Tijdens het systematisch observeren van een leerling kan de instructeur de drang onderdrukken om de leerling tussentijds te begeleiden.

3.3  Samenstelling van de toets

  • S1: De instructeur kiest passende situaties die het te observeren of te beoordelen rijgedrag in hoge mate oproepen.

  • S2: Praktijktoets: De instructeur laat de leerling in een dekkend aantal taaksituaties rijden om aan een categorie/rubriek een geldige en betrouwbare score toe te kennen.

  • S3: Theorietoets: De instructeur kan verantwoord gebruik maken van door anderen samengestelde toetsopgaven ter toetsing van de theoretische kennis van de leerling.

3.4  Observeren en beoordelen

  • O1: De instructeur houdt tijdens elke rijles relevante gebeurtenissen in het rijgedrag van de leerling bij.

  • O2: De rijinstructeur houdt tijdens elke rijles bij in hoeverre de leerling is gevorderd in het uitvoeren van (onderdelen van) rijtaken, handelingsscripts als onderdeel van registratie van lesactiviteiten.

  • O3 Praktijktoets: de rijinstructeur geeft een beschrijving van het waargenomen gedrag van de leerling, die dicht blijft bij de feiten, zonder eigen interpretaties daarvan. Hij geeft later pas de interpretatie op basis van de waarnemingen.

  • O4 Praktijktoets: de rijinstructeur is zich bij het beoordelen van een praktijkrit bewust van zijn eigen vooroordelen en vermijdt deze als basis te nemen voor zijn scores. In plaats daarvan baseert hij zijn scores op waarnemingen van alle relevante gedragingen tijdens lessituaties.

  • O5 Praktijktoets: de rijinstructeur ordent de gedragingen die hij waarneemt bij de leerlingen in passende taakrubrieken en onder de passende beoordelingscriteria.

  • O6 Praktijktoets: de rijinstructeur vat de verzamelde bewijzen verkregen uit observaties samen met een score op een scoreschaal.

  • O7 De rijinstructeur beoordeelt aan de hand van zijn alledaagse lesobservaties welke leerdoelen gerealiseerd zijn (op welk niveau een leerling de uitvoering van rijtaken beheerst).

3.5  Terugkoppeling van toetsresultaten

  • T1: De instructeur maakt een foutenanalyse door per onderdeel van de rijtaak aan te geven wat goed en fout zowel ging.

  • T2: bespreekt de resultaten zodanig met de leerling dat deze aanknopingspunten heeft voor verbetering van het rijgedrag.

3 Beoordelen van rijvorderingen


3.1 Kiezen van toets & toetsmoment

3.1a Kiezen van toetsmomenten

  • K1 De rijinstructeur kiest relevante momenten om rijvaardigheid te toetsen.

    KOG1 De overgang van de ene fase naar andere fase van de opleiding is een belangrijk moment om vorderingen vast te stellen, omdat dan een beslissing genomen wordt over de inhoud van het programma.

    KOG2 Een verkeerd gekozen toetsmoment (te vroeg in de opleiding) kan demotiverend werken voor de leerling, als blijkt dat de resultaten tegenvallen.

    KMD1 Door regelmatig te toetsen kan de instructeur op basis van de resultaten:

    - zijn instructie en coaching bijsturen.

    - de examengereedheid van leerlingen vaststellen.

    Begrippen: 1. Leeractiviteiten, 1.2 Beleving (affectieve leeractiviteiten), 23 motiveren, 261 emotioneel welbevinden, a. positieve emoties/gevoelens: plezier, vreugde, voldoening, trots, gerust gesteld zijn, uitgedaagd voelen, betrokkenheid, b. negatieve emoties/gevoelens: boosheid, gespannenheid, frustratie, onvrede, verveling, afhaken, verdriet, irritatie, onzekerheid, onverschilligheid, gespannenheid, (faal)angst, onbegrepen voelen, c. soms positief soms negatief: opgewondenheid, 263 succeservaringen opdoen, 1.4 Stadia van psychomotorisch leren, 41 Cognitief stadium, 42 associatief beheersingsniveau (Verfijning van de handelingen), 43 geautomatiseerd beheersingsniveau (Automatisering van handelingen), 2. Rijgedrag leerling, 2.4 Rijvaardigheidsniveau op rijtaken en criteria (alle), 9. Toetsing en evaluatie, 9.1 Functies van toetsen, 1. Resultaatbepaling (summatief), 2. Selectie voor plaatsing in opleidingstype (formatief), 3. Bijsturen van het onderwijsleerproces: signaleren, diagnose (formatief), 4. Examenvoorbereiding (formatief), 9.3 Toetsmomenten, 1. Voor het begin van het lesprogramma (intest), 2. Bij het begin van een nieuw lesonderdeel (aanvangstoets), 3. Gedurende de opleiding (vorderingentoets, tussentijdse toets), 4. Aan het einde van de opleiding (rijproef, rijexamen).

3.1b Verantwoord kiezen van een geschikte toetsvorm

  • K2 De rijinstructeur kiest een voor het doel relevante toets.

    KMD2 Welke toets gekozen moet worden is afhankelijk van het doel en de te kiezen inhoud:

    a. De beheersing van praktische rijtaken wordt doorgaans getoetst in een aparte praktijkrit of tijdens alledaagse lesobservaties.

    b. De beheersing van voorwaardelijke kennis (theorie) wordt doorgaand getoetst met behulp van verschillende typen schriftelijke toetsen en beeldschermtoetsen.

    Begrippen: 9. Toetsing en evaluatie, 9.2 Toetsvormen, 1. Schriftelijke toetsen, 2. Mondelinge toetsen, 3. Praktijktoetsen: scorehandleiding, 4. Computer-based of beeldschermtoetsen, 5. Simulatortoetsen, 6. Rijportfolio.

3.2 Voorbereiden van de toetsafname


3.2a Gunstige afnamecondities scheppen

  • V1 De rijinstructeur schept die afnamecondities bij de toets waardoor leerlingen de kans krijgen hun ware kennis en vaardigheden te tonen.

    VOG1 Door gunstige afnamecondities kunnen leerlingen hun ware kennis en vaardigheden tonen.

    VOG2 Storende omstandigheden verhinderen de leerling niet zijn ware kennis en vaardigheden te tonen.

    VOG3 Storende invloeden tijdens de afname zoals afleiding; niet begrijpen de te volgen procedure; niet serieuze sfeer tijdens de afname maken de toetsresultaten minder geldig.

    Begrippen: 9. Toetsing en evaluatie, 9.4 Betrouwbaarheid, 2. Vergelijkbaarheid, 3. Transparantie, 9.5 Validiteit, 3. Fairheid, 9.6 Toetsafname, 1. motivatie van de leerlingen, 2. toetsangst of examenangst, 3. passende afnameomstandigheden, 4. heldere toetsinstructie.

3.2b Introductie toets

  • V2 De rijinstructeur introduceert de toets op zo’n manier dat de leerling exact weet wat en hoe er getoetst wordt.

    VOG4 Als de leerling niet volledig op de hoogte is van de manier waarop hij de toets moet maken, zullen de resultaten onbetrouwbaar en ongeldig (niet valide) worden.

    Begrippen: 9. Toetsing en evaluatie, 9.4 Betrouwbaarheid, 2. Vergelijkbaarheid, 3. Transparantie, 9.5 Validiteit, 3. Fairheid, 9.6 Toetsafname, 1. motivatie van de leerlingen, 2. toetsangst of examenangst, 3. passende afnameomstandigheden, 4. heldere toetsinstructie.

3.2c De rol van begeleider even loslaten

  • V3 Tijdens het systematisch observeren van een leerling kan de instructeur de drang onderdrukken om de leerling tussentijds te begeleiden.


    VOG5 Door afstand te nemen van de situatie kan de instructeur zich concentreren op het rijgedrag van de leerling in een examenachtige situatie. Het beeld dat verkregen wordt, is een weergave van het rijgedrag van de leerling, zonder hulp van de rijinstructeur.

    Begrippen: 9. Toetsing en evaluatie, 9.4 Betrouwbaarheid, 2. Vergelijkbaarheid, 3. Transparantie, 9.5 Validiteit, 3. Fairheid, 9.6 Toetsafname, 1. motivatie van de leerlingen, 2. toetsangst of examenangst, 3. passende afnameomstandigheden, 4. heldere toetsinstructie.

3.3 Samenstelling van de toets


3.3a Praktijktoets: Passende taaksituaties kiezen

  • S1 De rijinstructeur kiest passende situaties die het te observeren of te beoordelen rijgedrag in hoge mate oproepen.

    SOG1 Door taakomstandigheden te kiezen die overeenstemmen met de rijtaak van alledag, wordt de toets meer valide. Dan zegt het resultaat meer over wat de leerling kan als hij in diverse verkeerssituaties terecht komt.

    SOG2 Door een passende routekeuze voor de praktijktoets kan bij het observeren het bedoelde gedrag ook werkelijk waargenomen worden, waardoor een registratie/beoordeling kan worden gegeven.


    Begrippen: 1. Leeractiviteiten, 1.3 Regulerende leeractiviteiten, 31 doelen stellen, 35 diagnosticeren, 36 bijstellen, 37 evalueren, 38 toetsen, 39 reflecteren, 40 herstellen, 2. Rijgedrag leerling, 2.4 Rijvaardigheidsniveau volgens taken en criteria van de rijprocedure; tevens examencluster 1 theorie van de rijtaak, 2.4.1 Rijtaken, 1. Voorbereiden: 1.1 plannen van de rit , 1.2. prepareren voertuig en bestuurder, 2. Stromen: 2.1 wegrijden, 2.2 koers houden, 2.3 stoppen, 3. Kruisen: 3.1 oversteken, 3.2 rechts, 3.3 links, 4. Zijdelings verplaatsen: 4.1 rijstrook wissel, 4.2 inhalen, 4.3 invoegen, 4.4 uitrijden, 5. Bijzondere handelingen: 5.1 keren, 5.2 achteruit, 5.3 parkeren, 2.4.2 Criteria en indicatoren,

    1. Veiligheid: 1.1 Scannen, 1.2 Veilige snelheid, 1.3 Veilige ruimte, 2. Sociaal: 2.1 Ruimte gunnen, 2.2 Communiceren, 3. Doorstroming: 3.1 Vlot en besluitvaardig, 3.2 Wegbenutting, 4. Milieu: 4.1 Gelijkmatige snelheid, 4.2 Efficiënt schakelen, 4.3 Voertuig en accessoires, 5. Controle: 5.1 soepele voertuigbeheersing, 5.2 apparatuur soepel bedienen, 9. Toetsing en evaluatie, 9.5 Validiteit, 1. Natuurgetrouwheid/authenticiteit, 2. Dekking van het taakdomein.

3.3b Praktijktoets: Voldoende aantal taaksituaties

  • S2 De rijinstructeur laat de leerling in een dekkend aantal taaksituaties rijden om aan een categorie/rubriek een geldige en betrouwbare score toe te kennen.

    SOG3 Door een (route met een) voldoende aantal situaties te kiezen krijgt de instructeur een goede dekking van het taakdomein. Dat wil zeggen: van elke rijtaak zijn minstens drie situaties beschikbaar ter illustratie van de score op een rubriek, maar liever veel meer.

    SOG4 Door een (route met een) voldoende aantal situaties te kiezen is de beoordeling stevig gebaseerd op een verscheidenheid aan situaties en niet op slechts één situatie of een vage indruk. De beoordeling geeft een representatief beeld weer van het rijgedrag van een leerling (een goede weergave van de werkelijkheid).

    Begrippen: 1. Leeractiviteiten, 1.3 Regulerende leeractiviteiten, 31 doelen stellen, 35 diagnosticeren, 36 bijstellen, 37 evalueren, 38 toetsen, 39 reflecteren, 40 herstellen, 2. Rijgedrag leerling, 2.4 Rijvaardigheidsniveau volgens taken en criteria van de rijprocedure; tevens examencluster 1 theorie van de rijtaak, 2.4.1 Rijtaken, 1. Voorbereiden: 1.1 plannen van de rit , 1.2. prepareren voertuig en bestuurder, 2. Stromen: 2.1 wegrijden, 2.2 koers houden, 2.3 stoppen, 3. Kruisen: 3.1 oversteken, 3.2 rechts, 3.3 links, 4. Zijdelings verplaatsen: 4.1 rijstrook wissel, 4.2 inhalen, 4.3 invoegen, 4.4 uitrijden, 5. Bijzondere handelingen: 5.1 keren, 5.2 achteruit, 5.3 parkeren, 2.4.2 Criteria en indicatoren,

    1. Veiligheid: 1.1 Scannen, 1.2 Veilige snelheid, 1.3 Veilige ruimte, 2. Sociaal: 2.1 Ruimte gunnen, 2.2 Communiceren, 3. Doorstroming: 3.1 Vlot en besluitvaardig, 3.2 Wegbenutting, 4. Milieu: 4.1 Gelijkmatige snelheid, 4.2 Efficiënt schakelen, 4.3 Voertuig en accessoires, 5. Controle: 5.1 soepele voertuigbeheersing, 5.2 apparatuur soepel bedienen, 9. Toetsing en evaluatie, 9.5 Validiteit, 1. Natuurgetrouwheid/authenticiteit, 2. Dekking van het taakdomein.

3.3c Theorietoets: Kiezen van opgaven

  • S3 De instructeur kan verantwoord gebruik maken van door anderen samengestelde toetsopgaven ter toetsing van de theoretische kennis van de leerling.

    SOG5 Als de rijinstructeur bij het kiezen van toetsopgaven zicht heeft op de vraag of de opgaven relevante theorie-aspecten van rijvaardigheid bestrijken, ondersteunt hij de leerling in het aanleren van de kennisbasis voor het autorijden.

  • SOG6 Als de rijinstructeur bij het kiezen van toetsopgaven zicht heeft op de vraag of de opgaven representatief voor het theorie-examen, werkt hij mee aan een goede examenvoorbereiding, waarbij de leerling niet voor verassingen komt te staan.

    Begrippen: 1. Leeractiviteiten, 1.3 Regulerende leeractiviteiten, 31 doelen stellen, 35 diagnosticeren, 36 bijstellen, 37 evalueren, 38 toetsen, 39 reflecteren, 40 herstellen, 2. Rijgedrag leerling, 2.4 Rijvaardigheidsniveau volgens taken en criteria van de rijprocedure; tevens examencluster 1 theorie van de rijtaak, 2.4.1 Rijtaken, 1. Voorbereiden: 1.1 plannen van de rit , 1.2. prepareren voertuig en bestuurder, 2. Stromen: 2.1 wegrijden, 2.2 koers houden, 2.3 stoppen, 3. Kruisen: 3.1 oversteken, 3.2 rechts, 3.3 links, 4. Zijdelings verplaatsen: 4.1 rijstrook wissel, 4.2 inhalen, 4.3 invoegen, 4.4 uitrijden, 5. Bijzondere handelingen: 5.1 keren, 5.2 achteruit, 5.3 parkeren, 2.4.2 Criteria en indicatoren,

    1. Veiligheid: 1.1 Scannen, 1.2 Veilige snelheid, 1.3 Veilige ruimte, 2. Sociaal: 2.1 Ruimte gunnen, 2.2 Communiceren, 3. Doorstroming: 3.1 Vlot en besluitvaardig, 3.2 Wegbenutting, 4. Milieu: 4.1 Gelijkmatige snelheid, 4.2 Efficiënt schakelen, 4.3 Voertuig en accessoires, 5. Controle: 5.1 soepele voertuigbeheersing, 5.2 apparatuur soepel bedienen, 9. Toetsing en evaluatie, 9.5 Validiteit, 1. Natuurgetrouwheid/authenticiteit, 2. Dekking van het taakdomein.

3.4 Observeren & beoordelen


3.4a Alledaagse lesobservaties: registreren van leerlinggedrag

  • O1 De rijinstructeur houdt tijdens elke rijles relevante gebeurtenissen in het rijgedrag van de leerling bij.


    OMD1 Door regelmatig registreren van relevante gebeurtenissen in het rijgedrag van de leerling krijgt de instructeur concreet bewijsmateriaal in handen als basis voor een formatief oordeel over de rijvaardigheid.

    Begrippen: 1. Leeractiviteiten, 1.3 Regulerende leeractiviteiten, 31 doelen stellen, 35 diagnosticeren, 36 bijstellen, 37 evalueren, 38 toetsen, 39 reflecteren, 40 herstellen, 1.5 Vorderingen maken, 1. Zone van naaste ontwikkeling (eerstvolgende leerstap), 9. Toetsing en evaluatie, 9.1 Functies van toetsen, 2. Selectie voor plaatsing in opleidingstype (formatief), 3. Bijsturen van het onderwijsleerproces: signaleren, diagnose (formatief), 4. Examenvoorbereiding (formatief), 9.5 Validiteit, 1. Natuurgetrouwheid, 2. Dekking van het taakdomein, 4. Voorspelling van het examenresultaat, 9.6 Beoordelen van praktisch handelen, 1. WAKKER-methode, 2. scoreformulier, 3. scorevoorschriften, 4. logboek van alledaagse observaties, 5. Beoordelaarsfouten.

3.4b Alledaagse lesobservaties: registratie op instructiekaart

  • O2 De rijinstructeur houdt tijdens elke rijles bij in hoeverre de leerling is gevorderd op (onderdelen) van rijtaken, handelingsscripts als onderdeel van registratie van lesactiviteiten.

    OMD2 Door regelmatig bijhouden van de vorderingen op onderdelen van rijtaken krijgt de instructeur concreet bewijsmateriaal in handen als basis voor een formatief oordeel over de rijvaardigheid.

    Begrippen: 1. Leeractiviteiten, 1.3 Regulerende leeractiviteiten, 31 doelen stellen, 35 diagnosticeren, 36 bijstellen, 37 evalueren, 38 toetsen, 39 reflecteren, 40 herstellen, 1.5 Vorderingen maken, 1. Zone van naaste ontwikkeling (eerstvolgende leerstap), 9. Toetsing en evaluatie, 9.1 Functies van toetsen, 2. Selectie voor plaatsing in opleidingstype (formatief), 3. Bijsturen van het onderwijsleerproces: signaleren, diagnose (formatief), 4. Examenvoorbereiding (formatief), 9.5 Validiteit, 1. Natuurgetrouwheid, 2. Dekking van het taakdomein, 4. Voorspelling van het examenresultaat, 9.6 Beoordelen van praktisch handelen, 1. WAKKER-methode, 2. scoreformulier, 3. scorevoorschriften, 4. logboek van alledaagse observaties, 5. Beoordelaarsfouten.

3.4c Praktijktoets: ongekleurd registreren van gedrag

  • O3 Praktijktoets: de rijinstructeur geeft een beschrijving van het waargenomen gedrag van de leerling, die dicht blijft bij de feiten, zonder eigen interpretaties daarvan. Hij geeft later pas de interpretatie op basis van de waarnemingen.


    OMD3 Als de rijinstructeur tijdens het observeren al interpreteert en niet puur verslag doet van de situatie, dan kan er een gekleurd of voorbarig beeld ontstaan.

    Begrippen: 1. Leeractiviteiten, 1.3 Regulerende leeractiviteiten, 31 doelen stellen, 35 diagnosticeren, 36 bijstellen, 37 evalueren, 38 toetsen, 39 reflecteren, 40 herstellen, 1.5 Vorderingen maken, 1. Zone van naaste ontwikkeling (eerstvolgende leerstap), 9. Toetsing en evaluatie, 9.1 Functies van toetsen, 2. Selectie voor plaatsing in opleidingstype (formatief), 3. Bijsturen van het onderwijsleerproces: signaleren, diagnose (formatief), 4. Examenvoorbereiding (formatief), 9.5 Validiteit, 1. Natuurgetrouwheid, 2. Dekking van het taakdomein, 4. Voorspelling van het examenresultaat, 9.6 Beoordelen van praktisch handelen, 1. WAKKER-methode, 2. scoreformulier, 3. scorevoorschriften, 4. logboek van alledaagse observaties, 5. Beoordelaarsfouten.

3.4d Praktijktoets: nauwkeurig kijken; bewijzen verzamelen: voorkomen van beoordelaarsfouten

  • O4 De rijinstructeur is zich bij het beoordelen van een praktijkrit bewust van zijn eigen vooroordelen en vermijdt deze als basis te nemen voor zijn scores. In plaats daarvan baseert hij zijn scores op waarnemingen van alle relevante gedragingen tijdens lessituaties.


    OOG1 Door nauwkeurig observeren doet het verkregen beeld recht aan de werkelijke situatie, het werkelijke rijgedrag. De waarnemingen van het gedrag van leerlingen worden niet gekleurd door vooroordelen en verwachtingen ten opzichte van de leerling.

    OOG2 Door het handelen nauwkeurig waar te nemen zijn de scores in verschillende rubrieken gebaseerd op waarnemingen van alle relevante gedragingen tijdens lessituaties.

    Begrippen: 1. Leeractiviteiten, 1.3 Regulerende leeractiviteiten, 31 doelen stellen, 35 diagnosticeren, 36 bijstellen, 37 evalueren, 38 toetsen, 39 reflecteren, 40 herstellen, 1.5 Vorderingen maken, 1. Zone van naaste ontwikkeling (eerstvolgende leerstap), 9. Toetsing en evaluatie, 9.1 Functies van toetsen, 2. Selectie voor plaatsing in opleidingstype (formatief), 3. Bijsturen van het onderwijsleerproces: signaleren, diagnose (formatief), 4. Examenvoorbereiding (formatief), 9.5 Validiteit, 1. Natuurgetrouwheid, 2. Dekking van het taakdomein, 4. Voorspelling van het examenresultaat, 9.6 Beoordelen van praktisch handelen, 1. WAKKER-methode, 2. scoreformulier, 3. scorevoorschriften, 4. logboek van alledaagse observaties, 5. Beoordelaarsfouten.

3.4e Praktijktoets: Rubriceren van gedrag in passende (rij)taken

  • O5 Praktijktoets: de rijinstructeur ordent de gedragingen die hij waarneemt bij de leerlingen in passende taakrubrieken en onder de passende beoordelingscriteria.


    OOG3 Als de rijinstructeur de rijtaken passend onderbrengt in een indeling in rijtaken en onderdelen daarvan (op een scoreformulier), is dit een basis voor een betrouwbaar (zonder fouten) en valide oordeel (het dekt wat je wilt beoordelen).

    Begrippen: 1. Leeractiviteiten, 1.3 Regulerende leeractiviteiten, 31 doelen stellen, 35 diagnosticeren, 36 bijstellen, 37 evalueren, 38 toetsen, 39 reflecteren, 40 herstellen, 1.5 Vorderingen maken, 1. Zone van naaste ontwikkeling (eerstvolgende leerstap), 9. Toetsing en evaluatie, 9.1 Functies van toetsen, 2. Selectie voor plaatsing in opleidingstype (formatief), 3. Bijsturen van het onderwijsleerproces: signaleren, diagnose (formatief), 4. Examenvoorbereiding (formatief), 9.5 Validiteit, 1. Natuurgetrouwheid, 2. Dekking van het taakdomein, 4. Voorspelling van het examenresultaat, 9.6 Beoordelen van praktisch handelen, 1. WAKKER-methode, 2. scoreformulier, 3. scorevoorschriften, 4. logboek van alledaagse observaties, 5. Beoordelaarsfouten.

3.4f Praktijktoets: Scoren van de prestaties

  • O6 Praktijktoets: de rijinstructeur vat de verzamelde bewijzen verkregen uit observaties samen met een score op een scoreschaal.


    OOG4 Als de rijinstructeur op basis van de verzamelde bewijzen verkregen uit observaties passend kan uitdrukken op een scoreschaal krijgt de leerling daarmee een betrouwbaar (zonder fouten) en valide oordeel (het dekt wat je wilt beoordelen). Bovendien krijgt de leerling een goede inschatting hoever hij op onderdelen gevorderd is voor het examen.

    Begrippen: 1. Leeractiviteiten, 1.3 Regulerende leeractiviteiten, 31 doelen stellen, 35 diagnosticeren, 36 bijstellen, 37 evalueren, 38 toetsen, 39 reflecteren, 40 herstellen, 1.5 Vorderingen maken, 1. Zone van naaste ontwikkeling (eerstvolgende leerstap), 9. Toetsing en evaluatie, 9.1 Functies van toetsen, 2. Selectie voor plaatsing in opleidingstype (formatief), 3. Bijsturen van het onderwijsleerproces: signaleren, diagnose (formatief), 4. Examenvoorbereiding (formatief), 9.5 Validiteit, 1. Natuurgetrouwheid, 2. Dekking van het taakdomein, 4. Voorspelling van het examenresultaat, 9.6 Beoordelen van praktisch handelen, 1. WAKKER-methode, 2. scoreformulier, 3. scorevoorschriften, 4. logboek van alledaagse observaties, 5. Beoordelaarsfouten.

3.4g Beoordelen welke doelen bereikt zijn

  • O7 De rijinstructeur beoordeelt aan de hand van zijn alledaagse lesobservaties welke leerdoelen gerealiseerd zijn en op welk niveau een leerling de uitvoering van rijtaken beheerst.


    OOG5 De cursist ziet dat zijn vorderingen in de opleiding worden bijgehouden, hij heeft inzicht in zijn vorderingen, weet waar hij nog aan moet werken en wanneer hij gereed is voor het rijexamen.

    Begrippen: 1. Leeractiviteiten, 1.3 Regulerende leeractiviteiten, 31 doelen stellen, 35 diagnosticeren, 36 bijstellen, 37 evalueren, 38 toetsen, 39 reflecteren, 40 herstellen, 1.5 Vorderingen maken, 1. Zone van naaste ontwikkeling (eerstvolgende leerstap), 9. Toetsing en evaluatie, 9.1 Functies van toetsen, 2. Selectie voor plaatsing in opleidingstype (formatief), 3. Bijsturen van het onderwijsleerproces: signaleren, diagnose (formatief), 4. Examenvoorbereiding (formatief), 9.5 Validiteit, 1. Natuurgetrouwheid, 2. Dekking van het taakdomein, 4. Voorspelling van het examenresultaat, 9.6 Beoordelen van praktisch handelen, 1. WAKKER-methode, 2. scoreformulier, 3. scorevoorschriften, 4. logboek van alledaagse observaties, 5. Beoordelaarsfouten.

3.5 Terugkoppeling van toetsresultaten


3.5a Foutenanalyse

  • T1 De rijinstructeur maakt een foutenanalyse door per onderdeel van de rijtaak aan te geven wat goed en fout ging.


    TOG1 Gebruik van een foutenanalyse zorgt ervoor dat rijinstructeur en leerling beeld krijgen van onderdelen waarop de leerling sterk en minder sterk presteren als basis voor vervolglessen.

    TMD1 Door inzicht in de gemaakte fouten is er een basis voor het afstemmen van volgende lessen op de leerling.

    TMD2 Collega-instructeurs hebben aanknopings-punten voor lesactiviteiten mochten ze de les moeten overnemen.

    Begrippen: 1. Leeractiviteiten, 1.3 Regulerende leeractiviteiten, 31 doelen stellen, 35 diagnosticeren, 36 bijstellen, 37 evalueren, 38 toetsen, 39 reflecteren, 40 herstellen, 1.5 Vorderingen maken, 1. Zone van naaste ontwikkeling (eerstvolgende leerstap), 4. Ontwerp van instructie, 4.1 Ontwerpactiviteiten, 10 Doelen vastleggen: cursusdoelen, lesdoelen, leerdoelen, concrete doelstellingen, 32 leerlijnen uitzetten/volgen, 33 Verdeling van leerstof over lessen, 41 Taken kiezen of maken, 42 Lesroutes kiezen, 82 Begeleidingsintensiteit bepalen, 93 Afstemming doelen/activiteiten op studenten, 8. Coachen en begeleiden van leerlingen, 8.1 Signaleren van voortgang, 1. Beheersingsniveaus van de rijtaak vaststellen, 3. Diagnose maken van de beheersing van de rijtaak, 9. Toetsing en evaluatie, 9.8 Terugrapportage prestaties, 3. Diagnose van sterke en zwakke punten in prestatie, 8.2 Ondersteuning bieden, 4. positieve feedback/commentaar, 5. negatieve feedback/commentaar, 6. verklarend commentaar of procesfeedback, 7. productfeedback.

3.5b Bespreken van toetsprestaties

  • T2 bespreekt de resultaten zodanig met de leerling dat deze aanknopingspunten heeft voor verbetering van het rijgedrag.

    TOG2 Door de terugrapportage van rijvaardigheid:

    • krijgt de leerling inzicht in zijn vorderingen.

    • krijgt hij inzicht in sterke en zwakke punten.

    • weet hij in hoeverre hij gereed is voor het rijexamen.

    Begrippen: 1. Leeractiviteiten, 1.3 Regulerende leeractiviteiten, 31 doelen stellen, 35 diagnosticeren, 36 bijstellen, 37 evalueren, 38 toetsen, 39 reflecteren, 40 herstellen, 1.5 Vorderingen maken, 1. Zone van naaste ontwikkeling (eerstvolgende leerstap), 4. Ontwerp van instructie, 4.1 Ontwerpactiviteiten, 10 Doelen vastleggen: cursusdoelen, lesdoelen, leerdoelen, concrete doelstellingen, 32 leerlijnen uitzetten/volgen, 33 Verdeling van leerstof over lessen, 41 Taken kiezen of maken, 42 Lesroutes kiezen, 82 Begeleidingsintensiteit bepalen, 93 Afstemming doelen/activiteiten op studenten, 8. Coachen en begeleiden van leerlingen, 8.1 Signaleren van voortgang, 1. Beheersingsniveaus van de rijtaak vaststellen, 3. Diagnose maken van de beheersing van de rijtaak, 9. Toetsing en evaluatie, 9.8 Terugrapportage prestaties, 3. Diagnose van sterke en zwakke punten in prestatie, 8.2 Ondersteuning bieden, 4. positieve feedback/commentaar, 5. negatieve feedback/commentaar, 6. verklarend commentaar of procesfeedback, 7. productfeedback.


Toetsmatrijs: WRM categorie B - theorie-examen 2b: lesuitvoering & beoordeling

OnderwerpenAantal vragen

3.1: Instructie

26 in totaal

a) Introductie

3

b) Uitleg

8

c) Aanbieden oefensituaties

8

d) Feedback

7

3.2: Coachen

29 in totaal

a) Signaleren bij uitvoering van rijtaken

5

b) Ondersteuning aanleren rijtaken

13

c) Afstemming

5

d) Leerhouding

4

e) Interpersoonlijk handelen

2

4.1 Beoordeling van rijvorderingen

5 in totaal

a) Kiezen van de toets en het toetsmoment

1

b) Voorbereiding van de toetsafname

1

c) Samenstelling van de toets

1

d) Observering en beoordeling

1

e) Terugkoppeling van toetsresultaten

1

Totaal:

60

Kijk voor meer info over het examen zelf op de examendetailpagina van categorie B.

Soorten vragen

De toets bestaat uit handelingskeuzevragen en casusvragen.

Handelingskeuzevragen

In handelingskeuzevragen wordt niet de feitelijke handeling getoetst, maar het voornemen (de beslissing) tot een bepaalde handeling. De gedragsvoornemens hebben betrekking op het voorbereiden en uitvoeren van lessen en de subrubrieken daarbinnen. Een vraag kan verwijzen naar interventies van instructeurs die uit een smalle en brede verzameling interventies kan worden gekozen.

Mogelijke vragen bij een handelingskeuzevraag:

Algemeen

Alle vragen:

  • Wat is de beste handelwijze in deze situatie?

Binnen taakrubriek en varianten:

  • Welke stap/handeling slaat de instructeur hier over?

  • Wat had de instructeur het best kunnen doen in deze situatie?

  • Welke handeling heeft nu het beste effect op de leerling als het gaat om X (zelfvertrouwen, gelegenheid om te oefenen etc.)?

  • Welke handeling moet je als instructeur zeker gaan verrichten?

Instructie

Varianten van één interventie:

Beoordeel welk onderdeel van de uitleg de instructeur het meest adequaat verricht.

Coaching

Varianten van één interventie:

Welke hint zou je nu geven?

Casusvragen

De casusvragen vragen naar kennishandelingen uit te voeren door de kandidaat-instructeur op een taakdomein. Deze kennishandelingen bestaan uit het leggen van relaties en het hanteren van begrippen ter verklaring van concreet instructeursgedrag.

De vragen hebben betrekking op:

  • een kenmerkende opleidingssituatie, die bepaalde wordt door de combinatie van

  • een leerling die in een opleidingsfase verkeert,

  • een rijinstructie-inhoud centraal staat

  • onder specifieke rijomstandigheden (zie hiervoor de schema’s 1, 2 en 3 in deze notitie)

In de casusvragen wordt een kennishandeling getoetst. We onderscheiden de volgende kennishandelingen:

1 Relaties leggen:

  • Middel-doelrelatie aangeven: wat is de functie van de uitleg van de instructeur in deze situatie? Welk doel beoogt de instructeur met activiteit X? Past activiteit A bij de gestelde doelen?

  • Verklaren: wat is de meest waarschijnlijk oorzaak van het falen van de leerling op deze taak? Hoe komt het dat de leerling X doet?

  • Voorspellen: wat zal er hoogst waarschijnlijk gebeuren als de instructeur doorgaat met handeling X?

2 Begrippen hanteren:

  • Herkennen van begrippen: hoe wordt dit gedrag van de leerling genoemd? Welke emotie laat de leerling hier zien?

  • Toepassen op voorbeelden. Wat komt eerst in de volgorde van het aanleren van script A?

  • Concluderen: met welk begrip vatten we alle handelingen van de instructeur samen?

Mogelijke vraagstellingen bij casusvraag

Algemeen

Relatie (voorspellen): De instructeur bij leerling X, A te doen in fase Q van de rijopleiding. Wat is hiervan het meest waarschijnlijke gevolg?

Relatie (verklaren): De rij-instructeur doet X met leerling A. reageert op wijze Y. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van de reactie Y?

Lesplanning op maat maken

Begrippen (toepassen op voorbeelden): Wat komt eerst in de ordening van rijtaken en scripts in een opleidingsprogramma?

Uitwerken van rijvaardigheidsdidactiek

Begrippen herkennen: De leerling komt tijdens de les in situatie X terecht. Zoals de leerling nu reageert is een uiting van...

Begrippen concluderen: De instructeur heeft met de leerling vooral kruispunten met geregelde voorrang geoefend. De leerling heeft moeite met het berijden van gelijkwaardige kruisingen. Met andere woorden, de leerling heeft nu moeite met..

Organiseren

Begrippen (herkennen): De instructeur heeft activiteiten zodanig voorbereid dat er weinig lestijd tijd verloren gaat met het organiseren van leermiddelen. Hoe wordt dit genoemd?

OpleidingsfaseInhoud rijinstructie (scripts)Specifieke deeltaken van een script
  1. Voertuigbediening:

starten en afzetten, gas geven, sturen, positie, remmen, ontkoppelen, stoppen, koppelen, schakelen, Technische wijze wegrijden

controle buiten de auto, controle in de auto, instappen, uitstappen, zithouding, stuurhouding, afstellen spiegels

  1. Rijden in eenvoudige verkeerssituaties:

wegrijden en stoppen, volgafstand, tegemoet komen, ingehaald worden, kruispunten, afslaan, hellingproef, kruispunten berijden

Kruispunten berijden: Scannen Soort kruispunt bepalen Ruimtekussen aanleggen Kijken (verandering opmerken), Voorrang verlenen, Kijken Scannen

  1. Rijden in ingewikkelde verkeerssituaties:

Rijstrook wisselen/zijdelings verplaatsen, voorbijgaan, inhalen Invoegen, uitrijden, rotondes, erven, spoorwegovergang, voetgangersoversteekplaats, tram- en bushalte

4: Verantwoord rijgedrag:

Moeilijke omstandigheden, ritvoorbereiding, specifieke omstandigheden, milieuverantwoord rijden, defensief rijden, besluitvaardig rijden, mentaliteit en verantwoordelijkheid